Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] Ontknoopte droom aan Iuffr. M. Wijse: Als Iupiter zijn Troon. WAnneer ick eens het licht Van u myn Liefs gesicht Kreech in het oogh, Dat aangenaam geswier Trock my om hoogh Tot in den Hemel schier, Mijn docht dat ick daar sach De troon heel ledich daar in Mee-vrou eerst plach Gelijk Godin by al de Goode zierelijk te staen, Men badt u schoonheyt aen. [pagina 77] [p. 77] 2. Ick vroech voort aen de Gôôn Hoe komt dat dese troon Dus leedich is, waer is het schoon aenschijn? Swijgt, vraecht niet verder sprak voort God Jupijn, Maer bootschapt aen het beelt, Die u nu krachtich in de zinne speelt, En secht dat sy weer keert in hare Troon, Dit bidden al de Goon. 3. Ick daelde na beneen, En quam voor-by die geen, Wien schoon gesicht de lichte Son verdooft, Ick weet de Son van u zyn straele rooft, Als ick u quam te moet, [pagina 78] [p. 78] En u begroete met een hoofsche groet, 'k Verhaalde u, al dese reden, 't scheen gy wiert vol schroom Me-vrouw dit is de droom. P.D.L. Crois. Vorige Volgende