Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez
(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
Die komt u Jaar-feest nu met Maat-gesang, en Dicht
Bekroonen, in de plaats van eyk, off Eyloofs-blaâren;
Nu my, geen Lauwer voegd te voegen om u haairen;
Want bloed, vergaapt aan bloed, uit gonst, zich veel te licht.
Wel aan: onz open-hart, dat voor geen weêrga zwicht,
Vindt zich genoot-drukt, dus, zyn toelegg te verklaaren:
Nu Zusterlijke-liefd' onz hart ontslooten heeft,
Zoo woond het zelve hart daar 't liefd, en niet waer 't leeft.
Wie kon ooit grooter schatt, als zelf zyn harte geven?
Mijn onverzetb're-gonst hebt ghy zoo vaak beproeft,
Dat daar geen vorder proef, in 't minste van behoeft.
Nu, leef in vreughd, en deughd, om eeuwelijk te leven.
D. Questiers.
|
|