Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez
(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Ach hoe my dit rout!
Dus moet ik treuren alle daagen,
Was ik weer eens vry!
Geen eght sou my behaagen;
Meenigh raackt daar door in ly.
2.
Ongebonden
Ongewonden
Hey wat heeft men vreught!
Wilt men queelen,
Wilt men speelen,
Mengen vreucht met deucht?
Geen knorrich man en zald 'er kijven
Om het geen men doet,
| |
[pagina 6]
| |
Noch ook dartele wijven
Gaan verteere gelt en goet.
3.
Kinders huylen
Wijve pruyven
Mannen 't hooft op hol,
't Gelt verspeelen
In Bordeelen
Of geen milde pol
Zal slechten bloet doen hoorens draagen,
Tot zyn groot verdriet
En 'et hem dat doen behaagen
Schoon hy 't voor zijn oogen siet.
4.
Dese plaagen
| |
[pagina 7]
| |
Nimmer draagen
Die in vryheydt zijn,
Onbelaaden
Wel beraaden
Schout deez smart en pijn,
Soo sult ghy altijt vreughde vinden
Waar ghy komt of zijt,
Laat men deucht by u vinden
Soo verwint ghy haat en nijt.
Catharina Questiers
Ik min mijn vrijheydt.
|
|