Ad Interim. Jaargang 5(1948)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] William Shakespeare (1564-1616) Sonnet XVIII Zal ik u spiegelen aan een zomerdag? Gij zijt een lieflijker en zachter tij: Storm schudt de bloesems uit het takkenrag, En alle zomers gaan te snel voorbij: Soms straalt het oog des hemels veel te heet, En dikwijls derft zijn gouden aanschijn vuur; En eens vergaat al wat men schoonheid weet, Door 't lot of door de grillen der natuur. Maar uw oneind'ge zomer neemt geen eind, En nooit ontbeert hij wat het schoone u laat, Noch pocht de dood dat ge in zijn schaduw kwijnt, Als ge in deez regelen de tijd weerstaat; Zolang de mens nog ademt, 't oog nog ziet, Zolang leeft dít en leeft gíj uit mijn lied. Bert Voeten Vorige Volgende