| |
| |
| |
Martijn Schoonderwoerd
Een kaaskop in het calvinistische Rome
Het tiende jaar van de vakgroep Nederlands werd mijn eerste. Na Emmeken, Anna, Marjoke, Frens, Sofie en Nele werd ik de zevende lector. Net als zij koos ik ervoor om een tijd van mijn leven in Hongarije door te brengen. En net als zij koos ik ervoor om me meer dan ooit bezig te houden met mijn eigen taal en cultuur, wat het beroep heel bijzonder maakt. Het afgelopen jaar ben ik me meer Nederlander dan ooit gaan voelen en toch ben ik ook een heel klein beetje meer wereldburger geworden. In mijn bijdrage aan deze bundel wil ik mijn indruk geven van mijn eerste jaar bij de vakgroep Nederlands en last but not least van de Hongaren.
| |
Dubreetjun
In juli viel mijn oog op een advertentie op het prikbord bij de ingang van de Faculteit der Letteren in Leiden. Gezocht: lector Nederlandse Taalkunde. De advertentie was afkomstig van de vakgroep Nederlands van de Universiteit Debrecen. Tijdens het lezen van de tekst overviel me meteen een Eureka-gevoel: Dit was precies wat ik zocht.
Al acht jaar liep ik met het idee rond om voor lange tijd naar het buitenland te gaan, maar het was er nooit van gekomen. Meestal door angst voor het onbekende en het ontbreken van een duidelijk doel. Ik had
| |
| |
ook al lange tijd het idee dat het misschien mogelijk was om aan een buitenlandse universiteit te werken als eenvoudige doctorandus. Ik wist alleen niet hoe. Van de vacaturebank van de IVN had ik geen weet. Weliswaar zat er in mijn afstudeermap een folder van het IVN, maar folders zijn er om niet te lezen.
Van de stad Debrecen, door mij de eerste tijd (en door veel vrienden nog steeds) met verkeerde klemtoon uitgesproken als Dubreetjun, had ik nog nooit gehoord. Van de Hongaarse steden kende ik alleen Budapest. De stad Tatabánya kende ik verder van naam, omdat de oud-Feyenoord-voetballer József Kiprich in Nederland ‘de tovenaar van Tatabanya’ werd genoemd.
Vlak na mijn sollicitatie nam mijn latere collega Zsuzsa contact met mij op en later die vakantie heb ik nog veel met mijn voorgangster Nele gesproken. Van hen hoorde ik meer over het grootste dorp ter wereld c.q. het Geneve van het Oosten.
| |
Land van puszta, pálinka en Bartók
Hongarije had voor mij enkele bijzondere associaties. Aan de ene kant had ik het beeld van een intellectueel land. Misschien doordat veel Hongaarse vluchtelingen intellectuelen waren. Aan de andere kant leek Hongarije mij het Kirgizië van Europa. Dit vraagt om uitleg.
Op zondagmorgen keek ik altijd naar het tv-programma Reiziger in Muziek. Behalve ‘gewone’ klassieke muziek werd in dat programma ook volksmuziek ten gehore gebracht. Vooral de muziek uit bepaalde, zeer oostelijke oud-Sowjetrepublieken kon me opwinden. Ze boorden bepaalde krochten van de menselijke ziel aan die onbereikbaar waren met Europese muziek. Eenzelfde gevoel had ik eens bij het horen van een stuk van Bartók. Dat gevoel ben ik altijd met Hongarije blijven verbinden. Het romantische beeld van een eindeloze puszta versterkte dit gevoel nog. En komen de Magyaren ook niet oorspronkelijk van achter de Oeral vandaan?
Zelf was ik één keer in 1993 in Budapest geweest met mijn studentenvereniging. Van de reis herinner ik me het bezoek aan het Thermalbad, Wagners opera ‘Der fliegende Hollander’ (voor maar f. 3,50!), mijn eerste bezoek aan een stripteasetent en het piepjonge Fidesz (dat toen op me een vrij rechtse indruk maakte), en een barbecue met Hongaarse studenten bij een echte deprimerende Oostblokflat!
| |
| |
En dan was er natuurlijk de barack pálinka die bij voorkeur aan de oever van de Donau werd genoten. Iedereen was hieraan verslaafd, terwijl het eigenlijk zulk vies spul was. Vies en lekker tegelijk: dat is mogelijk. De stad zelf vond ik wat tegenvallen. Mij staat vooral de grauwheid van Budapest bij, maar misschien had dat met het regenachtige weer te maken.
| |
Papieren tijgers
Ongeveer vier weken nadat ik had gesolliciteerd kreeg ik een brief, ‘De commissie had officieel besloten dat ik de geschikte kandidaat was.’ Ondertekend: Katalin Beke. Door het zakelijke karakter van de brief vertrok ik met het idee naar Debrecen dat Kati iemand was die zou hechten aan een formele omgang. Hoe iemand zich kan vergissen!
In augustus kwam er een kink in de kabel. Er waren problemen met het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Voordat ik deze zou krijgen, moest er eerst bij het arbeidsbureau nog een maand een vacature op staan waar Hongaren op konden reageren.’ Gábor stelde me enigszins gerust. ‘Er zullen geen Hongaren reageren, want er wordt een neerlandicus en moedertaalspreker gevraagd.’
Maar de bureaucratie moest zijn werk doen, dus zou het uiteindelijk tot 20 september duren, voordat ik af kon reizen. Op 30 augustus vierde ik mijn officiële afscheidsfeest met als thema ‘Lustig ist das Zigeunerleben’. Als mijn vader gevraagd werd hoe hij het vond dat ik naar Hongarije ging, antwoordde hij, ‘Het is de vraag óf hij gaat.’ Uiteindelijk bleek het ook niet echt mijn afscheidsfeest. Ik heb nog twee extra afscheidstoernees langs mijn vrienden gehouden.
Dat na aankomst bleek dat de eerste collegeweek een week was uitgesteld, was slechts in één opzicht een geruststelling voor me. Ik heb ernorm gevloekt op de Hongaarse bureaucratie. Maar later heb ik gehoord van onze studenten die een semester in Nederland hebben gestudeerd, dat de Nederlandse bureaucratie zo mogelijk nog erger is.
| |
| |
| |
Accreditatie
Op mijn eerste werkdag in Debrecen trof ik een groep hele hartelijke mensen aan. En dat is meer dan bijzonder plezierig als je huis en haard hebt verlaten. Tegelijk merkte ik al snel dat er enige spanning heerste.
Het key-word was ‘accreditatie’. Als de vakgroep over niet genoeg gepromoveerden beschikte, liep ze kans om niet officieel erkend te worden door het Ministerie van Onderwijs. Dat zou behalve voor ons, vooral ook rampzalig zijn voor onze studenten. Die zouden jaren van studie niet met een officieel diploma kunnen afsluiten.
Met Nele mailde ik over die situatie. Die deed daar heel luchtig over, ‘Geloof me Martijn, eens in de zoveel tijd steekt deze stress de kop op. Uiteindelijk komt alles weer op zijn pootjes terecht en dan lijkt het alsof er niets aan de hand is geweest. En ze had gelijk. Al moet Kati nog de nodige arbeid verrichten om de juiste graad te bemachtigen waarmee ze Herbert officieel kan opvolgen als hoofd. En Gábor moest en moet nog wel even flink werken aan zijn dissertatie. Alsof hij nog niet genoeg aan zijn hoofd had met zijn dochtertje dat op komst was, zijn nieuwe huis (op het moment van schrijven vertelt hij dat zijn parketvloer weer omhoog is gekomen) en, last but not least, het managen van het Regionaal Colloquium.
Ook voor mij persoonlijk was het die eerste tijd in Debrecen hard werken om alles uit te vinden. Gelukkig had Nele in de vakantie alles er aan gedaan om me goed in te werken en Márti heeft me in die eerste tijd heel veel geholpen met een engelengeduld. Toen ik voor mijn gevoel mijn draai had gevonden, had ik het een paar maanden heel moeilijk, omdat ik toen pas merkte dat ik geen sociaal leven had. Pas in het tweede semester leerde ik verschillende mensen kennen die vrienden en kennissen werden.
| |
De sleutel voor succes
Mijn eerste dag op de universiteit had ik meteen college. Het allerergst van die eerste paar dagen vond ik dat verschrikkelijke gedoe met het invullen van stapels Hongaarse papieren. Wat nog vele malen vreselijker was dat het gebouwtje waar ik lesgaf een heel ingewikkeld systeem met sleutels kende. Het duurde even voordat ik dat doorkreeg.
| |
| |
Die eerste dag ging het als volgt: Ik vraag sleutel aan portier. Portier gebaart dat deur bijgebouwtje open is. Ik naar 700 meter verder gelegen bijgebouwtje. Deur bijgebouwtje is dicht. Ik weer terug naar portier. Portier heeft nu sleutel omdat docent die voor mij is geweest, hem de sleutels gegeven heeft. Ik met sleutelbos terug naar gebouwtje. Sleutels passen niet. Ik met student terug naar portier waar student situatie in het Hongaars uitlegt. Portier zegt dat sleutels wel goed zijn. Ik weer terug naar gebouwtje en probeer het opnieuw. Het lukt niet. Student legt uit dat je misschien eerst het onderste slot open moet maken en daarna pas bovenste slot. Dat blijkt schot in de roos. Dan moet tweede deur nog open. Weer gedoe. En dan eindelijk gaat de deur, twintig minuten te laat, open. En dan te bedenken dat ik dankzij het Hongaarse sleutelsysteem de dag van aankomst in mijn eigen badkamer opgesloten heb gezeten, waar ik pas uit bevrijd werd nadat mijn gasten een buurman met sloopinstrumenten hadden gehaald.
Hoe spannend het lesgeven ook was die eerste dagen, het waren dit soort praktische punten die me het meeste stress gaven. Die kun je er namelijk niet bijhebben. Behalve de moeilijkheid van de Hongaarse taal, zorgden dit soort ergernissen ervoor dat ik in die eerste dagen het gevoel had in een ver en vreemd land te zitten.
Van mijn eerste les staat me vooral bij dat de studenten zo ontzettend stil waren. Mensen schaamden zich ervoor dat ze in hun vierde jaar nog geen vloeiend Nederlands spraken en excuseerden zich bij mij voor hun naar eigen zeggen ‘slechte Nederlands’. Ik heb dan ook meteen geprobeerd over die spreekangst te praten. Niet alleen voor mij maar ook voor mijn studenten was het spannend om een nieuwe lector te hebben, die een heel ander soort Nederlands sprak dan mijn voorganger Nele die uit België kwam.
| |
Een plezante taal
De meeste van mijn studenten hadden, toen ik aankwam, ook een Vlaams accent. Natuurlijk omdat Nele Vlaams was. Wanneer een Hongaarse dan met zo'n Hongaars-Vlaams accent tegen mij zei, ‘Dag Martijn, hoe gaat het met jou?’, dan smolt ik helemaal. Ik vond het dan jammer dat ze straks mijn uitspraak zouden gaan overnemen. Bij de vierdejaars heb ik in mijn eerste les gezegd dat het prima was als ze met een Vlaams accent zouden blijven praten. Maar dat had ik beter niet kunnen doen. Toen ik Nele
| |
| |
belde, hoorde ik van haar dat ik iets heel vreemds gezegd zou hebben.
Nele: ‘Ik kreeg een e-mail van een vierdejaars student waarin stond dat jij gezegd zou hebben dat de studenten bij jou gewoon Vlaams mochten blijven praten.’
Ik: ‘Heeft een student dat geschreven? Nou, ik heb gezegd dat het goed was als ze met een Vlaams accent zouden blijven spreken. Zolang het maar goed verstaanbaar is.’
‘Ja, maar ze moeten toch Standaardnederlands leren.’
‘Natuurlijk. Maar ik heb niet gezegd dat het goed is als studenten Vlaams dialect spreken. Ik zie er alleen de zin niet van in om bij vierdejaars die zachte g eruit te rammen en bepaalde andere klanken van het Vlaams.’
‘OK, dan ben ik gerustgesteld. Ik dacht al, Martijn zou zoiets nooit zeggen.’
| |
Kurv... Oeps!
In Debrecen viel me meteen de vriendelijkheid van de mensen op. Vraag hier de weg en mensen lopen een kilometer met je mee om je bij de plaats van bestemming te brengen. Dat heb ik nergens anders meegemaakt. Ja, in Egypte, maar dan kwam al snel de aap uit de mouw. Men wilde geld hebben. Het klinkt misschien een beetje vreemd, maar ik kon me in het begin gewoon niet voorstellen dat mensen zo vriendelijk waren. Ik dacht: dit moet gespeeld zijn, maar als ik naar de gezichten keek zag ik een zachte uitdrukking. Ook bij mijn studenten viel me die vriendelijkheid op. Zo zal ik nooit vergeten dat tweedejaarsstudenten op mijn verjaardag met een taart langskwamen.
In Debrecen ervaar ik ook opmerkelijk weinig agressie. Alleen achter het stuur van een auto ontpoppen Hongaren zich als beesten. Dat heb ik als fietser en voetganger ontdekt. Debrecen is sowieso een zeer fietsersonvriendelijke stad. Je moet als fietser op de stoep of op de drukke autoweg rijden. Met name tijdens het voorsorteren heb ik al de nodige scheldcabonades ontvangen. Gelukkig ken ik inmiddels een paar Hongaarse scheldwoorden waarmee ik de volgende keer op een adequate manier kan reageren.
| |
| |
| |
Op een voetstuk
Wat me naast de zachtheid van de mensen ook meteen opviel was het grote aantal monumenten in Debrecen ter ere van helden (als Kossuth en Petőfi). Heel opmerkelijk is dat in Debrecen ook een monument staat ter nagedachte van Michiel de Ruyter. De Ruyter bevrijdde op 11 februari 1676 in Napels een aantal Hongaarse predikanten die door de Oostenrijkers als galeislaaf aan de Turken werden verkocht. In Nederland zie je veel minder standbeelden van helden. En de standbeelden die er zijn, zijn zo zelden bombastisch als ze hier soms zijn.
Tijdens een werkgroep sprak ik eens met mijn studenten over de verschillen tussen het geschiedenisonderwijs in Hongarije en Nederland. Volgens verschillende studenten vervulden helden ook een belangrijke rol in het geschiedenisonderwijs. Verder bleek dat veel studenten ongelooflijk veel jaartallen konden opnoemen met belangrijke gebeurtenissen.
Ik heb het gevoel gekregen dat Hongaren, in tegenstelling tot Nederlanders, erg veel bezig zijn met hun geschiedenis die vol van onderdrukking is. Dat geeft me gemengde gevoelens. Aan de ene kant vind ik het goed als je op de hoogte bent van je geschiedenis. Je kunt daarmee veel leren over jezelf en je land. Uit historische symbolen kan ook veel kracht geput worden. Zo heb ik begrepen dat men zich in 1956 heel erg heeft laten inspireren door de vrijheidsstrijd in 1848. Aan de andere kant kan ik me ook niet aan de indruk onttrekken dat Hongaren hun slachtofferrol koesteren en nog wel eens zwelgen in het lot van dappere verliezers. Dat Hongarije vroeger veel is onderdrukt en in de steek gelaten, wil niet zeggen dat dat in de toekomst ook weer gaat gebeuren.
| |
Slecht maar verder alles goed
Sommige verschillen tussen Hongaren en Nederlanders zijn heel grappig. Zo was ik in het begin verbaasd als een Hongaar midden in een telefoongesprek een enorme zucht slaakte. Het bleek dan dat de betreffende persoon moe was. Voor mij die uit een land komt waar wat meer het calvinistische adagium ‘niet klagen maar dragen’ heerst, kwam dat heel vreemd over. Ik heb gemerkt dat Hongaren er minder moeite mee hebben om het te laten merken dat ze het moeilijk hebben. Als ik aan iemand vraag ‘Hoe was je weekend?’ krijg ik nog wel eens als antwoord ‘niet zo goed.’ In Nederland voel je je dan gedwongen om door te gaan op de reden
| |
| |
daarvan. En misschien is dat ook wel de reden dat in Nederland mensen altijd zeggen dat hun weekend goed was. Ze willen de ander niet tot last zijn.
Soms zie ik mijn studenten met wallen onder de ogen door de gangen zeulen en dan denk ik, arme studenten met al die stress! Ik verbaas me dan er dan over tot wat voor schoonheden studentes zijn omgetoverd als ik ze zie in het uitgaansleven.
In het begin had ik het idee dat die wallen het gevolg waren van overmatige ijver en een zeer hoge moeilijkheidsgraad van het onderwijs. Dat denk ik nu niet meer. Hongaarse studenten zijn net als Nederlandse studenten over het algemeen niet ontzettend ijverig en niet ontzettend lui. Studenten hebben de neiging alleen die dingen te doen waar ze een cijfer voor krijgen en beginnen pas twee dagen voor een tentamen te studeren. Of ik zelf ook zo was als student? Dat zult u mij als leraar niet horen zeggen!
| |
‘Ihr habt verloren!’
Ik heb erg sterk het idee dat Nederlanders meer maskers dragen dan Hongaren. Hongaren zijn in sommige opzichten minder direct dan Nederlanders, maar leven meer op gevoel en zijn vaak authentieker in hun reacties. Dat idee bemerkte ik ook bij andere Nederlanders in Hongarije die ik heb ontmoet.
Nederlanders zijn er goed in om hun ernst te verbergen onder een of meer sluiers van ironie en hun burgerlijkheid onder een schijnbare tolerantie en het idee dat we kosmopolitisch zouden zijn. Een studente Duits hier op de universiteit werkt zei dat Nederlanders zich van Duitsers onderscheiden, doordat ze net alsof doen dat ze niét burgelijk zijn.
Het verschil tussen de theatraliteit van Italianen en Nederlanders is grofweg dat Italianen hun gevoel of denkbeelden met theater kracht bij willen zetten terwijl theater voor Nederlanders een middel is om ergens de spot mee te drijven. Het ergerlijke van Nederlanders is dan dat ze zich vaak niet bewust zijn van hun onderliggende ernst.
Een goed voorbeeld is de Oranje-hype. Nederlanders proberen elkaar te overtreffen om zo'n overdreven mogelijke uitdossing te dragen. Op die manier steken Nederlanders de gek met het nationalisme op een (naar eigen gevoel) superieure manier. Maar ondertussen!
| |
| |
Toen Nederland in 1988 Europees kampioen voetbal was geworden, ging mijn hele woonplaats langs de kant van de snelweg staan. Het Nederlands elftal zou namelijk passeren. De weg was volkomen opgestopt wat natuurlijk vervelend was voor de weggebruikers. Vooral de Duitse automobilisten hadden het zwaar te verduren. We bonkten op hun auto en riepen ‘zwei zu eins!’ Achteraf bedacht ik dat dat voor onze Duitse medemensen misschien niet zo leuk was als voor ons.
| |
Mussen en andere vogels
Hongaren kun je weer onderverdelen in Hongaarse mannen en Hongaarse vrouwen. Omdat ik hier in Hongarije als heterosexuele vrijgezel ben aanbeland en het in zo'n ver, vreemd land soms eenzaam vertoeven kan zijn, laat met name die laatste categorie mij niet onverschillig. Vooral omdat de Hongaarse vrouwen er mogen zijn.
Mijn vrienden in Nederland voelden dit natuurlijk aan en al na de eerste week kwamen er al de vragen of ik al een Hongaarse gescoord had. Verschillende studenten hadden een andere vraag voor mij in petto,
‘Martijn, wat vind je van de Hongaarse meisjes? Vind je ze mooi?’
Antwoord ‘Je hebt hier veel mooie vrouwen. Al hebben we daar in Nederland ook niet over te klagen.’
‘Maar op welke manier zien Hongaarse meisjes er dan anders uit dan Nederlandse?’
‘Velen hebben lang, zwart haar en donkere ogen. Velen ook niet. En velen hebben wenkbrouwen die zijn bijgewerkt met make-up. Dat zie je in Nederland veel minder. En ze hebben een bepaalde oogopslag. Er bestaat ook zoiets als een blik en een mimiek die typisch is voor Hongaarse meisjes.’
‘Wat is dat dan precies? Een Hongaarse blik!’
‘Het is moeilijk die blik te omschrijven, maar hij is toch heel herkenbaar.’
‘Heb ik zo'n blik?’
‘Nee, jij hebt niet zo'n blik.’ (ze kijkt opgelucht). ‘Eigenlijk kan ik hier in de kamer niemand met zo'n blik aanwijzen’.
‘Ik vind dat je een beetje vaag praat. Je hebt het over een typisch Hongaarse blik, maar je kunt hier niemand aanwijzen die er een heeft.’
‘We hebben het bij lexicologie toch gehad over de prototypetheorie?’
‘Alstjeblieft Martijn, we zitten op een feestje! Ik heb geen zin om nu les te krijgen’
| |
| |
‘Ik wil alleen maar zeggen dat de meeste vogels ook geen mussen zijn, als je begrijpt wat ik bedoel.’
In Hongarije heerst, heb ik gemerkt, het idee dat daar de mooiste meisjes van de wereld wonen. Hongaarse mannen houden over het algemeen meer van Hongaarse vrouwen dan van Nederlandse vrouwen. Naar mijn indruk komt dat ondermeer doordat Hongaarse vrouwen vaak ‘vrouwelijker’ gekleed en opgemaakt zijn. En misschien zijn ze in sommige opzichten, wat betreft de rolverdeling in het huishouden, ook wat minder geëmancipeerd. Maar laat ik niet al te gevaarlijke uitspraken doen. Enige bescheidenheid is op zijn plaats. Want kom ik zelf niet uit een land waar de minste vrouwelijke hoogleraren van heel Europa zijn? Bovendien ben ik zelf ook niet dol op stofzuigen en afwassen.
| |
Zwarte Klaas
Een belangrijk verschil tussen Hongarije en Nederland is dat Hongarije niet de roaring sixties and seventies heeft gehad zoals in Nederland. In Hongarije heeft zich natuurlijk een politieke opstand geweest, maar heeft niet een vergelijkbare vrijheidsstrijd van vrouwen plaatsgevonden en een opstand tegen het ouderlijk gezag. In bepaalde opzichten zou je dat naar mijn mening jammer kunnen noemen. Zo vind ik dat er vaak op een bekrompen manier met homosexuelen wordt omgegaan. Maar in vele opzichten is het ontbreken van de roerige jaren zestig een verademing. Feministen, anti-racisten en milieuactivisten hebben in Nederland veel goeds bereikt, maar ook voor vele nieuwe taboes gezorgd.
Hongaren zijn hoffelijker dan Nederlanders. In Nederland is door toedoen van een bepaald soort feministen de hoffelijkheid uit de gratie geraakt. Mannen namen niet meer het risico een slijmbal te worden genoemd of te worden toegesnauwd ‘dat ik zelf ook wel de deur kan openen.’
Tegenwoordig is de hoffelijkheid weer een beetje terug, maar voorlopig kijken mannen vaak wel uit om deze te duidelijk te tonen. Wij mannen zijn namelijk erg gevoelige wezens. De publicist Jan Kuitebrouwer sprak over ‘moffelijkheid’ (weggemoffelde hoffelijkheid). Nederlandse mannen houden volgens hem de deur wel open, maar zo dat het niet te demonstratief is en dat de vrouw niet ziet dat je het expres doet. Het is een verademing om te zien dat in Hongarije aan bepaalde
| |
| |
duidelijke omgangscodes tussen mannen en vrouwen geen enkele smet kleeft.
Een ander voorbeeld van een Nederlands taboe is het volgende. Toen ik voor het eerst in mijn favoriete eetcafé Calico Jack was, zag ik dat er een grote pop aan de muur hing van een zwarte scheepsknecht. Ook was er een pop van een blanke stuurman. In Nederland zou je dit nooit zien. Je zou dit namelijk kunnen uitleggen als een rolbevestigend beeld. Hoewel de meeste Nederlanders hier geen enkel probleem mee zouden hebben, zou de café-eigenaar niet het risico willen lopen politiek-incorrect te zijn. In Nederland is er een aantal mensen te vinden die zelfs moeite hebben met het Sinterklaasfeest. Voor ons als vakgroep was dat geen belemmering om toch Sinterklaas te vieren. Maar dan wel met een Hongaars geklede Sint die nooit in Spanje is geweest en bij wie de wenkbrouwen met scheerschuim waren gemaakt.
| |
Zinvolle onzin
Inmiddels zit ik bijna één jaar in Hongarije en het bevalt me heel erg goed. Hoewel het met de taal aanmodderen blijft, voel ik me hier goed op mijn plaats. Ik houd van de Hongaarse gemoedelijkheid, waar lekker eten en drinken een onderdeel van is en ik merk dat ik gehecht raak aan de mensen hier. Een Nederlandse kennis in Debrecen, Kristel, vertelde dat ze iemand kende die nu een half jaar weg was uit Hongarije. Deze persoon zei dat hij ‘die mensen zo mist.’ Kristel vertelde dat zij en haar man Mario ook dat weemoedige gevoel begonnen te krijgen, nu ze binnenkort zouden vertrekken. Ik kan me dat zó goed voorstellen.
Behalve dat het wonen me hier bevalt, vind ik ook dat ik een prachtig beroep heb. Dat laat zich goed illustreren aan de hand van een van de bekendste uitspraken van onze Grote Volksschrijver Gerard Reve: Er is niets tegen geoudehoer, zolang Gods zegen er maar op rust. Het leuke van het lector zijn is dat ouwehoeren met studenten een doel op zich is en dus bijna altijd Gods zegen heeft. Voor studenten ben ik als lector namelijk vaak de enige native speaker met wie ze Nederlands kunnen praten.
Ik vind het leuk om mijn studenten ook persoonlijk te leren kennen. Maar of je nu met je studenten praat in het klaslokaal of in een café/disco, ergens sluimert er vaag in je achterhoofd die aangename gedachte dat
| |
| |
ouwehoeren niet alleen leuk maar ook zinvol is. In welk vak kun je achter een glas bier zulk nuttig werk verrichten?
Als zevende lector kan ik voortborduren op het werk van mijn voorgangers. Ook dit jaar hebben we weer veel nieuws gedaan, waarbij het Regionale Colloquium het grootste project was. Het volgende grote project moet een stage en excursie worden voor onze vierdejaars naar België en Nederland.
Ik prijs me erg gelukkig met de groep collega's die ik heb. Je collega's heb je niet voor het uitkiezen, maar ik kan niet anders zeggen dan dat ik het heb getroffen. Mijn collega's, studenten, de verschillende projecten en natuurlijk de uitdaging van iedere les afzonderlijk, zorgen ervoor dat deze kaaskop zich goed thuisvoelt in het calvinistische Rome.
|
|