Acta Neerlandica 1
(2001)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||||||||
1 InleidingCausaliteit speelt in onze wereld een uiterst belangrijke rol. In ons dagelijks leven merken we niet hoe vaak we met causaliteit te maken hebben. Sinds Aristoteles die in zijn metafysisch werk van vier verschillende causale verbindingen sprak, staat het onderzoek van dit relatietype constant in het middelpunt van filosofische belangstelling. Het is echter niet alleen de filosoof die een antwoord probeert te geven op de vraag wat de relatie is tussen oorzaak en gevolg. In elke wetenschappelijke discipline staat dit verband centraal. De taalkundige houdt zich dus ook bezig met het onderzoek van causale verbanden. Hij of zij probeert een antwoord te geven op de vraag: Hoe verschijnt causaliteit in de taal? Zijn of haar taak is ook in dit geval vrij problematisch. Ten eerste moeten we beklemtonen dat er in iedere taal middelen ter beschikking staan die causale relaties kunnen uitdrukken. Er is b.v. veel onderzoek gedaan naar het gebruik van because in het Engels (b.v. Ford 1994: 531-554) of naar de Duitse connector weil (b.v. Pasch 1997: 252-271). Voorbeelden zijn: | |||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||
Maar we kunnen ons ook andere middelen voorstellen die causale relaties in taal kunnen weergeven. Vaak gebruiken we (hulp)werkwoorden waarmee we causale gebeurtenissen kunnen beschrijven. Voorbeelden van het gebruik van hulpwerkwoorden in het Nederlands:
We zien hier dat in voorbeeld (1) en (2) twee zinnen door een connectief met elkaar verbonden zijn en in voorbeeld (3) en (4) is er maar één zin. Deze twee verschillende niveaus noemen we interclausal (tekstniveau) resp. intra-clausal niveau (zinsniveau) (vergelijk met Stukker e.a. (1999). Uit de genoemde voorbeelden blijkt dat de in het begin gestelde vraag: Hoe verschijnt causaliteit in de taal? niet zo maar beantwoord kan worden. Als we deze te algemene vraag in twee deelvragen splitsen, is het gemakkelijker te beantwoorden. Ten eerste moet men zich afvragen: In welke taal worden de causale verbanden onderzocht? Tot nu toe zijn er voorbeelden uit drie min of meer naast verwante Germaanse talen genoemd. Causale middelen vinden we in elke taal, maar deze middelen zijn verschillend en hebben ook verschillende functies. In dit stuk wil ik me graag bezighouden met het Nederlands. Ten tweede moet men het onderwerp verder inperken. Stukker e.a. (1999) argumenteren voor een gemeenschappelijk onderzoek op het zins- en het tekstniveau, in dit korte overzicht wil ik me echter concentreren op het tekstniveau. De centrale vraag van dit stuk formuleer ik als volgt: Wat zijn de meest gebruikelijke causale connectieven van het moderne Nederlands en hoe wordt hun functie beschreven in Nederlandse grammatica's? In dit artikel wil ik behalve de beschrijvingen van Nederlandse grammatica's ook het recente internationale onderzoek op dit gebied behandelen. Verder wil ik zelf graag enkele vragen stellen die bij mij opgekomen zijn tijdens de bestudering van dit onderwerp. | |||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||
2 Achtergrond van het onderzoekNeerlandici die zich bezig houden met de bestudering van de functie van causale connectieven staan altijd voor de klassieke vraaag: Wat zijn de bronnen van mijn onderzoek? De taalkundige kan zin toevlucht nemen tot zijn eigen grammaticaliteitsoordelen. Hij of zij vraagt zich in dit geval af welke connectieven hij of zij in een bepaalde context gebruikt en probeert deze selectie te verklaren. Hij of zij kan ook met een voorgegeven corpus werken. Dan worden zinnen die ooit door moedertaalsprekers in spontane spreek- of schrijfsituaties zijn geproduceerd de basis van zijn of haar onderzoek. In deze eerste twee genoemde gevallen is de taalkundige een moedertaalspreker. Wat gebeurt echter als de niet-moedertaalsprekende taalkundige interesse heeft om de causale connectieven van een vreemde taal te leren kennen? Hij of zij gaat vanuit zijn of haar moedertaal uit en kijkt naar uitdrukkingsmogelijkheden van causaliteit. Om die ook in de vreemde taal te kunnen bestuderen, neemt hij of zij dan een grammatica. In paragraaf 3 worden als basis de beschrijvende methodes van de Algemene Nederlandse Spraakkunst en die van de Nederlandse grammatica voor anderstaligen genomen en onderzocht. De ANS probeert de causale verbindingen in het modern Nederlands vanuit een descriptieve invalshoek vooral voor moedertaalsprekers te beschrijven. De Nederlandse grammatica voor anderstaligen is, zoals het ook uit de titel blijkt, bedoeld voor NT2- en NVT-leerders. Er zijn echter sommige tekortkomingen ten opzichte van de causale connectieven in beide grammatica's te bemerken die zowel voor de moedertaalspreker als voor de Nederlands-als-vreemde-taal-verwerver problemen kunnen opleveren. | |||||||||||||||
3 Neven- en onderschikkenZoals ik in de inleiding al geformuleerd heb, concentreer ik me in dit korte overzicht op het zinsniveau. Dit betekent dat er zinstypes zoals (1) en (2) onderzocht worden. Voordat we de functie van de causale connectieven beschrijven, moeten we echter naar de verhouding tussen de zinnen kijken. We bekijken daarbij zinnen die of door een nevenschikkende of door een onderschikkende operatie zijn ontstaan. | |||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||
In de ANS vinden we de volgende definitie van nevenschikking: ‘NEVENSCHIKKINGEN zijn constructies bestaande uit twee of meer taalelementen (woorden of groepen van worden, waaronder ook zinnen) die een reeks van (zonder meer) naast elkaar geplaatste, gelijkwaardige leden vormen, en die door (nevenschikkende) voegwoorden of reeksvormers verbonden zijn of althans verbonden kunnen worden.’ (p. 1140) Uit de definitie blijkt dat de leden van de nevenschikking ook afzonderlijk als geheel moeten kunnen fungeren. Als de leden zinnen zijn dan kunnen twee zinnen met een voor-pv of twee zinnen met een achter-pv nevenschikkend verbonden worden. Een bijzin en een hoofdzin zoals in (5) kunnen in het algemeen niet gecombineerd worden.
De ANS maakt een verschil tussen ‘gewone’ en ‘bijzondere’ vormen van nevenschikking. ‘Gewone’ nevenschikkende voegwoorden en reeksvoormers zijn b.v. en, of, maar en noch-noch, zowel-als, evenmin-als enz. Voor deze kleine studie zijn echter deze ‘bijzondere’ vormen van nevenschikking van belang. Deze zijn b.v. en, of, maar, maar ook de causale connectieven want en dus. In deze classificatie kunnen dus sommige voegwoorden zowel ‘gewoon’ als ‘bijzonder’ gebruikt worden. De ANS geeft echter geen antwoord op de vraag waarom deze laatste groep voegwoorden ‘bijzonder’ genoemd worden. Dit is mijn eerste kritiekpunt. Nietgemotiveerde classificatie zou in een grammatica moeten worden vermeden. Volgens mij is de basis van de classificatie de nevenschikkende functie van het (causale) connectief. Overigens wordt het verschil tussen ‘gewone’ en ‘bijzondere’ voegworden in de Nederlandse grammatica ook niet gemaakt (p. 182). Onderschikkende voegwoorden verbinden twee syntactisch ongelijksoortige elementen. Deze elementen noemen we rompzin en bijzin. Onderschikkende voegwoorden zijn b.v. dat, of, om enz. De ANS noemt ze ook ‘grammatisch verbindend’ (p. 546). Andere voegwoorden worden naar de aard van het verband dat ze leggen benoemd: voegwoorden van tijd, voegwoorden van causaliteit, enz. | |||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||
De onderschikkende voegwoorden van causaliteit zijn b.v. omdat, doordat, aangezien, daar, vermits, door, met, dat en enkele niet meer gebruikelijke vormen als b.v. dewijl, doordien, naardien, nademaal, overmits, wijl. Vaak beschrijft men omdat als redengevend en doordat als oorzaakaanduidend. Soms is het echter vrij moeilijk een verschil te maken tussen reden en oorzaak, omdat er in enkele contexten alle twee interpretaties mogelijk zijn. Voor dit onderzoek is echter omdat van belang. Enerzijds wordt het door moedertaalsprekers in spontane spreeksituaties zowel als redengevend als oorzaakaanduidend gebruikt, anderzijds is het het meest frequente causale connectief (ANS p. 555). In punt 3.1. volgt er een analyse van het nevenschikkende want en het onderschikkende omdat. | |||||||||||||||
3.1 Het nevenschikkende want en het onderschikkende omdatIn dit punt worden vooral de vergelijkende methodes van de ANS als basis genomen. Vanwege plaatsgebrek worden er echter de belangrijkste aspecten uitgehaald (vergelijk met paragraaf 26.4). Want en omdat worden in de literatuur ‘achterwaarts’ genoemd. De connectief want gebruiken we b.v. in de nevenschikkende verbinding van volgende zinnen:
(6) en (7) zijn gelijkwaardige taalelementen. Het tweede taalelement (lid) van de zin is een verklaring voor het ‘in de bibliotheek blijven’. In de door want ingeleide elementen kunnen een motief, een reden, een oorzaak enz. genoemd worden. Als (7) in de gesproken taal voorkomt, wordt het tweede taalelement voorafgegaan door een min of meer duidelijke pauze. In geschreven taal gebruiken we hier een komma. De inhoud van (8) kunnen we echter ook weergeven met (9):
| |||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||
In (9) vinden we niet meer twee gelijkwaardige taalelementen. Het is een samengestelde zin met de volgende structuur:
De bijzin is afhankelijk van de hoofdzin. Met grammatische termen noemen we (7') een bepaling van causaliteit. Deze bepaling kan echter ook minder zelfstandig zijn. Bekijken we voorbeeld (10). Hier wordt omdat zonder komma geschreven, in gesproken taal hoort men hier geen pauze. Door dit klein verschil verandert ook de betekenis van de zin.
Als we slechts de uitspraken (8) en (9) met elkaar vergelijken, kunnen we gemakkelijk van twee zinnen spreken die dezelfde inhoud weergeven. Ook de ANS maakt gebruik van negatieve zinsvoorbeelden om te laten zien dat er in het gebruik van want en omdat echter een verschil zit (vergelijk met p. 1543).
Het verschil in gebruik veroorzaakt een verschil in betekenis. In (11) en (12) blijft Zsolt niet in de bibliotheek, in (13) blijft hij wel in de bibliotheek. In de genoemde voorbeelden is uiteraard ook de vorm van de ontkenning (zinsontkenning resp. partiële negatie) van belang. De omdat-zin in (13) - voorafgegaan door niet - kan ook op de eerste zinsplaats staan. Hij kan ook worden omschreven met een voorzetselconstituent. | |||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||
In gesproken taal komt vaak voor dat we want gebruiken wanneer we voor onze uitspraak en niet voor de inhoud van deze uitspraak een verantwoording willen geven. In dit geval spreken we van conversationele of interactionele relaties (Pander Maat & Sanders 1995).
In dit geval kan want niet worden vervangen door omdat. Dat zou slechts met een soort omschrijving mogelijk zijn.
Een met (17) vergelijkbaar ander voorbeeld is ook (19). Hier wordt een verklaring daarvoor gegeven waarom de spreker zich tot de hoorder richt.
In de ANS worden deze functies van de twee genoemde voegwoorden gedetailleerd beschreven en de kennis van deze gebruiksmogelijkheden is heel belangrijk zowel voor moeder- als voor niet-moedertaalsprekers. In de Nederlandse grammatica wordt het verschil tussen want en omdat vrij kort behandeld. Het wordt beklemtoond dat in want-zinnen zowel oorzaak als gevolg genoemd moeten worden en dat men op een waarom-vraag altijd een omdat-antwoord moet geven (p. 190). We vinden echter in geen van de beide grammatica's verwijzingen naar het abductieve gebruik van deze voegwoorden. Zowel de moedertaalspreker als de vreemdetaalleerder komen zulke zinnen in de dagelijkse conversatie vaak tegen. Om dit ook door een voorbeeld te illustreren | |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
kunnen we de volgorde van onze uitgangszinnen (6) en (7) omdraaien en zeggen:
In dit geval kunnen we het nevenschikkende omdat niet gebruiken:
Aan het eind van dit punt wil ik graag de vorm van de redenering aangeven. Het zal namelijk van belang zijn ook voor de vergelijkende analyse van de connectieven dus en daarom in punt 3.2. Voor zinnen (8) en (9) geldt:
Aanname 1: Als a, dan b (als het sneeuwt, dan blijft Zsolt (graag) in de (warme) bibliotheek) Aanname 2: a Conclusie: b
Voor aanname 1 is onze kennis van de wereld nodig. Aanname 2 is eigenlijk een feit uit de wereld. Deze redenering van oorzaak naar gevolg noemen we deductief. In zin (20) is dezelfde algemene regel (aanname 1) gegeven. Deze redenering van een gevolg naar een oorzaak noemen we abductief. De deductieve relatie kan dus zowel met omdat als met want worden uitgedrukt. In de abductieve relatie kan echter alleen want gebruikt worden. Hier volgt dus mijn tweede kritiekpunt. We moeten niet alleen een verschil maken tussen het nevenschikkende want en het onderschikkende omdat zonder komma, maar ook tussen het deductieve en het abductieve gebruik van de connectieven. | |||||||||||||||
3.2 Het nevenschikkende/ voegwoordelijk bijwoord dus en het voornaamwoordelijk bijwoord daaromEr wordt vaak een verschil gemaakt tussen dus als voegwoord en dus als voegwoordelijk bijwoord. Tussen deze twee functies bestaat er geen | |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
semantisch maar wel een syntactisch verschil. Dus als voegwoordelijk bijwoord veroorzaakt inversie in de zin (ANS p. 1550).
Met een eenvoudige operatie kunnen we uit (8) een nevenschikkende zin maken:
De ANS werkt ook met deze operatie. De functie van de conjunctieven want en dus wordt met elkaar vergeleken. In (16) was er sprake van conversationele of interactionele relaties. In (23) is de een eenvoudige operatie echter niet meer uit te voeren.
Ook de functie van want in (18) is niet te vervangen door dus in (24).
De onmogelijkheid van de operatie is te verklaren met het feit dat het connectief want ‘achterwaarts’ en het connectief dus ‘voorwaarts’ is. In het derde punt van kritiek stel ik een andere systematische vergelijking voor. De functie en het gebruik van dus kan beter worden vergeleken met die van het voornaamwoordelijk bijwoord daarom. Dus en daarom zitten in dezelfde richting van redeneren, ze zijn ‘voorwaarts’. Aan het gebruik van daarom in het moderne Nederlands wordt in de grammatica's erg weinig aandacht besteed, hoewel ons dit connectief al in de allereerste fase van de verwerving van het Nederlands tegenkomt. Daarom wordt in de ANS slechts op één plaats vermeldt als één mogelijke vorm van bepaling van causaliteit. | |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
Pander Maat en Sanders maken ons opmerkzaam op het feit dat daarom, dus en daardoor in het Eindhovens corpus de drie meest frequente voorwaarts causale connectieven zijn (p. 351). Daarom(!) is het verbluffend dat de functie en het gebruik van daarom in de grammatica's van het modern Nederlands niet beschreven wordt. In de Nederlandse grammatica voor anderstaligen zijn er ook slechts twee verwijzingen naar het gebruik van daarom. In een paragraaf over verbindende adverbia vinden we de volgende voorbeeldzinnen.
In deze grammatica wordt ook benadrukt dat er tussen de onderschikkende conjunctie omdat en het verbindend adverbium daarom geen betekenisverschil bestaat, maar wel een verschil in de constructie (idem.). Aan het eind van punt 3.1 was er al sprake van een specifiek maar vaak optredend gebruik van causale connectieven. Dit was het abductieve gebruik. Bekijken we volgende voorbeeldzinnen:
Verhagen (2001) heeft het schema van het gebruik van daarom als volgt beschreven. In het eerste deel wordt een oorzaak genoemd, dan volgt daarom en dan wordt in het tweede deel een gevolg genoemd. Het gebruik van dus kan ook met een schema worden weergegeven. Een gegeven dat in deze zinnen eerst wordt genoemd wordt met een conclusie door dus verbonden. In (28) en (29) is eerst een oorzaak genoemd die eigenlijk ook als een gegeven uit de werkelijkheid opgevat kan worden. In | |||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||
(30) kan men daarom niet meer gebruiken, omdat hier eerst het gevolg genoemd is. | |||||||||||||||
4 SamenvattingIn dit artikel probeerde ik een kort overzicht te geven van een mogelijkheid in het Nederlands om causale verbanden uit te drukken, namelijk het gebruik van causale connectieven. Ik wilde demonstreren dat de beschrijvingen van causale connectieven zowel in de ANS als in de Nederlandse grammatica vaak problemen voor NVT-leerders kunnen opleveren. In beide grammatica's wordt uitgegaan van het deductieve gebruik van connectieven en de abductieve gebruiksmogelijkheden worden niet eens vermeld. Meer dan verwonderlijk vond ik ook het feit dat het connectief daarom in de genoemde grammatica's nauwelijks behandeld wordt. Als conclusie uit punt 3.1 en 3.2 kan getrokken worden dat de betekenis van want met die van dus en de betekenis van omdat met die van daarom vergeleken kan worden. Met deze methode kan in het grammatica-onderwijs het gebruik van causale connectieven geïllustreerd worden. Hoewel ik in dit overzicht van de causale connectieven slechts het Nederlands wilde bestuderen, zou een contrastieve analyse in de drie grootste Germaanse talen - in het Duits, in het Engels en in het Nederlands - een interessante studie kunnen zijn. Met de voorbeeldzinnen probeerde ik ook ons leven in de vakgroep te illustreren. Niet alleen het wetenschappelijk onderzoek, maar ook de studenten staan bij ons in het middelpunt. Het is niet eenvoudig om de vraag te beantwoorden waarom in Debrecen zo veel studenten Nederlands willen studeren, want hun motivatie kan heel erg verschillend zijn. | |||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||
Bibliografie
|
|