Acta Neerlandica 1
(2001)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sofie Gielen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Bestaande opvattingenDe bestaande opvattingen kunnen grotendeels in twee groepen onderverdeeld worden. In de eerste groep (Van den Toorn 1984, Smedts & Van Belle 1993, De Haas & Trommelen 1993) worden de copulatieve samenstellingen beschouwd als een aparte categorie naast de determinatieve samenstellingen. In de tweede groep (De Vries 1920, Booij & Van Santen 1995) leunen ze aan bij de determinatieve samenstellingen. Rijpma & Schuringa geven te weinig informatie om hun opvatting binnen deze tweedeling te kunnen situeren. Vergelijk hiertoe volgende tabelGa naar eindnoot2:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste groepWat de semantische kenmerken betreft, zijn de verschillende auteurs het veelal met elkaar eens. De meningsverschillen concentreren zich op formele kenmerken als accent en meervoudsuitgang. Volgens Van den Toorn (1994, p. 386) en Smedts & Van Belle (1993, p. 65) worden de beide leden gelijk geaccentueerd, als in priester-dichter, prins-gemaal. Volgens de Haas & Trommelen valt het hoofdaccent op het rechterlid, bijv. geneesheer-directéur, getuige-deskúndige en tolk-vertáler (De Haas & Trommelen, 1994, p. 415). Bij Smedts & Van Belle (1993) heet het op pagina 111 dat ‘bij copulatieve samenstellingen met gelijkwaardige leden beide leden de meervoudsuitgang krijgen’, bijv. priesters-dichters, kapiteins-commandanten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens De Haas & Trommelen (1993, p. 414-415), en vergelijkbaar Booij & Van Santen (1995, p. 112-113), kunnen de beide leden gevolgd worden door een meervoudsuitgang, als ze naar betekenis zuiver nevengeschikt zijn, bijv. geneesheren-directeuren, tolken-vertalers. Dat komt volgens de eerste auteurs wel uitsluitend nog in archaïsch taalgebruik voor. Even verder heet het: ‘We tekenen hier wel bij aan dat de intuïties die sprekers van het Nederlands over de meervoudsvorm van bovenstaande woorden hebben, nogal uiteenlopen. Dit geldt met name als de betekenisverhouding tussen de samenstellende delen niet duidelijk is. Er is een groeiende tendens om de meervoudsvorm onmiddellijk achter het rechterlid aan te hechten [...]’ (De Haas & Trommelen, 1993, p. 415) Het lijkt me iets te eenvoudig om dit verschil toe te schrijven aan interpretatieverschillen bij Nederlandse en Belgische auteurs. Er is meer aan de hand. Kijken we hiertoe naar de types van copulatieve samenstellingen die in deze groep opgegeven wordenGa naar eindnoot3:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast de verschillende types die - expliciet of impliciet - vermeld worden, zijn vooral de talrijke randgevallen interessant. Dat deze randgevallen bij Van den Toorn ontbreken, hoeft niet te verbazen in het licht van zijn transformationele opvatting. Het semantische gewicht van deze randgevallen ligt volgens deze auteurs immers bij één van de beide leden van het copulativum. Enkele voorbeelden: Bij gevallen als candidaat-notaris, president-curator, assistent-resident is volgens De Vooys (1929, p. 173) één van de twee delen min of meer bepalend. Rijpma & Schuringa (1957, p. 233) vermelden een aanverwante categorie ‘appositionele samenstellingen’ waartoe woorden als lid-werkman behoren. Het tweede lid kan volgens hen als een bijstelling beschouwd worden. Smedts & Van Belle (1993, p. 65) vermelden nevenschikkende samenstellingen die aan elkaar geschreven kunnen worden, zoals gastarbeider en puntkomma, waarbij het eerste lid ‘toch min of meer als een bepaling bij het tweede wordt beschouwd’. Verder vermelden ze nog samenstellingen die een vergelijking inhouden, als aapmens en broekjurk (p. 65). Bij De Haas & Trommelen vinden we randgevallen als luitenant-generaal, waarbij het linkerlid zich naar betekenis meer als een adjectief gedraagt (1993, p. 416). Daarnaast ook de endocentrische composita van het type bombrief ‘zowel N1 als N2’ (p. 386) met afwijkend meervoud, accent en een subtiel betekenisverschil - ondanks de parafrase: ‘bombrief is een soort brief en veel minder duidelijk een bom’. De kenmerken van deze randgevallen stroken niet helemaal met de criteria uit de respectieve definities en kunnen daardoor maar moeilijk of niet in de theorie ingepast worden. Daarmee zijn we dan meteen beland bij de kritieken vanuit cognitieve hoek op de ‘klassieke’ (zij het semantische) definities: ‘every category is associated with a set of membership criteria, or defining attributes, which are both necessary and sufficient. Every entity which satisfies all the criteria is a member of the category, and has the same membership status as all other members; anything which fails to satisfy any of the criteria is excluded from the category.’ (D.A. Cruse: 1990, p. 383) Een eerste, voorlopige conclusie brengt ons bij een groep auteurs die hun randgevallen niet in een ruimere morfologische context (kunnen) integreren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede groepIn de tweede groep krijgen de ‘copulatieve’ samenstellingen een status die veel nauwer aanleunt bij de determinatieve composita. Dat verloopt echter ook niet probleemloos. Hoewel De Vries bij ‘appositionele’ samenstellingen als koningin-móeder en gódmens zegt dat het geaccentueerde lid het definiens is (p. 6), krijgen beide leden toch een meervoudsuitgang (p. 57). Bij Booij & Van Santen (1995, 112-113) heet het dat copulativa geen afwijkende formele structuur hebben ten opzichte van de determinativa, ze worden wel anders geïnterpreteerd, nl. als ‘een x-y is een y die tevens een x is’. Voor de meeste taalgebruikers lijkt het rechterlid als grammatisch hoofd door te wegen, menen ze, en het krijgt daarom de meeroudsuitgang. Formaties als geneesheren-directeuren noemen ze ‘zeer gemarkeerd’. Dat dubbele meervoudsvormen toch regelmatig voorkomen, moge blijken uit het vervolg van dit artikel. Op de accentuering gaan de auteurs niet in. Bij deze tweede groep van auteurs schijnen objectieve formele criteria een probleem te vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde, alternatieve opvattingDe opvattingen over de copulativa kunnen voor het Nederlands dus niet helemaal bevredigend genoemd worden. Voor het Duits lijkt me dat anders. In de theorie van Fleischer & Barz (1992) - en een eerdere versie van Fleischer (1976) - worden randgevallen als Nachbarland, Mördergeneral, Schriftstellerkollege, Hochhaushotel geïntegreerd in een overgangsgebied tussen copulativa en determinativa: ‘Einige Strukturen stehen an der Peripherie der Determinativ-Komposition; sie nähern sich der Kopulativkomposition, ohne daß die obengenannten Merkmale aber ganz zutreffen.’ (p. 129) De voormelde kenmerken bestaan uit een hoofdcriterium (nevenschikkend verband, p. 45) en drie andere kenmerken: de leden zijn principieel omkeerbaar; ze moeten tot eenzelfde woordsoort behoren en het resulterende compositum moet tot dezelfde morfologische categorie en semantische subklasse behoren als zijn constituenten, die op hun beurt uit eenzelfde lexikaal paradigma moeten stammen (p. 128). Fleischer en Barz vinden, anders dan de auteurs uit mijn groep 2, blijkbaar genoeg argumenten om de copulatieve samenstellingen duidelijk te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderscheiden van de determinatieve. Anderzijds integreren ze afwijkende gevallen in hun theorie door ze te plaatsen op een continuüm tussen determinativa en copulativa, anders dan de auteurs uit mijn groep 1. Soortgelijke principes zijn terug te vinden in de cognitieve semantiek, wanneer er sprake is van prototypiciteit. Voorstanders van de prototypetheorie claimen in hoofdzaak twee dingen: volgens de eerste claim kunnen de meeste natuurlijke categorieën niet zomaar gedefinieerd worden aan de hand van noodzakelijke en voldoende criteria; de tweede claim houdt in dat niet alle leden van de categorie eenzelfde status hebben, er zijn met andere woorden graden van representativiteit (vgl. Cruse, 1990, p. 383). Verdere kenmerken van de prototypetheorie zijn: afwezigheid van duidelijke grenzen en clustering van overlappende kenmerken (Geeraerts, Grondelaers & Bakema, 1994, p. 45-46). Willen we echter het cognitieve gedachtengoed doortrekken naar de copulatieve samenstellingen, dan zal in de eerste plaats een prototypische kern voor de categorie geselecteerd moeten kunnen worden die voldoende verschilt van de determinativa. Daartoe vergelijk ik voormelde kenmerken met formaties uit de literatuur en zelf verzameld taalmateriaalGa naar eindnoot4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Een cognitieve benaderingFormele kenmerkenAllereerst kunnen er op het objectief zichtbare, formele vlak een aantal vaststellingen gedaan worden bij wat ik vooralsnog onze groep ‘afwijkende samenstellingen’ zal noemen. De composita uit onze categorie bestaan altijd uit twee zelfstandig symboliserende morfemen die tot eenzelfde woordsoort behoren, bijv. speler-trainer (zie ook Breindl & Thurmair, 1992, p. 37). Gevallen als directeur-generaal vallen door deze omschrijving buiten beschouwing omdat generaal hier als adjectief fungeert. De morfologische markeringen schenen wat moeilijker. Volgens De Haas & Trommelen (1993, p. 414-415) - en vergelijkbaar: Booij & Van Santen (1995, p. 112-113) - schijnt er een tendens te bestaan om de meervoudsuitgang aan het rechterlid vast te hechten, tenzij het om archaïsch of gemarkeerd taalgebruik gaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In geregistreerd hedendaags taalgebruik zijn er echter regelmatig composita te vinden met twee meervoudsuitgangen: (aan de Vlaamse kant) lassers-monteerders, ambulanciers-begeleiders, medewerkers-lijkdragers, met een onverwachte spellingGa naar eindnoot5: verkopers/thuisleveraars of transporteurs/bestellers; (aan Nederlandse kant) juristen-vertalers, vaker met Duitse komma: sociotherapeuten/groepsleiders, trainers/adviseurs en ga zo maar door. De dubbele meervoudsaanduiding lijkt dus niet zonder meer archaïsch genoemd te mogen worden. Ook uit editievergelijking van GVD6, GVD11Ga naar eindnoot6 en GVD12Ga naar eindnoot7 blijkt er geen sprake te zijn van een afname van een dubbele meervoudsuitgang, integendeel, er komen steeds samenstellingen met dubbele meervoudsuitgang bij. Het omgekeerde geval doet zich niet voor. De Haas & Trommelen (1993, p. 415) hebben geen ongelijk wanneer ze zeggen dat de intuïties bij de taalgebruiker over dit soort meervoudsvormen uiteenlopen. Bij een woord als analist-programmeur bijvoorbeeld, vind ik vijf verschillende meervoudsvormen in de jobkaternen: analist-programmeurs Bij copulatieve zaaknamen schijnt de meervoudsuitgang voornamelijk aan het rechterlid aangehecht te worden, bijv. puntkomma's, maar een alternatieve vorming komt wel eens voor: tuners-versterkers (brochure HIFI ROELS, dec. 1994). Naast het opvallende meervoud krijgen beide leden ook vaak een feminien suffix aangehecht in het gewone taalgebruik, vooral in Vlaamse kranten. Bijv. secretaresse-receptioniste, meid-huishoudster, decoratrice/verkoopster, telefonist(e)-receptionist(e), juwelier(ster)-uurwerkma(a)k(st)er. Beide leden schijnen hier altijd een meervoudsuitgang te krijgen: telefonistes-receptionistes, animatrices/ demonstratrices, prospecteurs(trices)-vertegenwoordigers(sters). In Nederland bestaat er een tendens om zulke dubbelvormen te vermijden, er wordt veeleer gebruik gemaakt van de toevoeging ‘m/v’ bij neutrale beroepsnamen: bijv. presentator/programmamaker (v/m). Aangezien beide leden veelal als ‘gelijkwaardig’ worden bestempeld, kan worden verwacht dat ze allebei gelijk zullen worden geaccentueerd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een meervoudsuitgang krijgen. Uit een kritische blik op het woordenboekmateriaalGa naar eindnoot8 blijkt dat er geen sprake is van regelmatigheid bij het toekennen van deze kenmerken. Van de dertig woorden die in GVD11 twee meervoudsuitgangen krijgen, hebben er negen slechts één accent, dat toch niet altijd op het tweede lid ligt. nl. commies-verificateur, geneesheer-directeur, kolonel-ingenieur, luitenant-ingenieur, luitenant-kwartiermeester, majoor-ingenieur, officier-tandarts, priester-arbeider, ritmeester-instructeurGa naar eindnoot9. Bij pastoor-deken en patholoog-anatoom krijgen beide leden wel een meervoud, maar er wordt geen accentuering aangegeven. In GVD12 is dat veranderd en hebben al deze woorden twee accenten gekregen. Men kan zich natuurlijk afvragen of deze ‘verbeteringen’ berusten op een loutere homogenisering van het taalmateriaal aan de hand van computerdatabases, dan wel op taalkundig onderzoek. Toch zijn er nog steeds een aantal inconsequentiesGa naar eindnoot10, die natuurlijk geen klaarheid scheppen voor de taalgebruiker. Smedts (1985, p. 111-112) vraagt zich af of het niet realiseren van twee accenten bij zulke samenstellingen er niet op wijst dat die determinatief geworden zijn. Neuß merkt voor het Duits eveneens op dat de beide leden van een copulativum vaak niet gelijkwaardig worden geaccentueerd. Hij wijst daarbij niet op een statusverandering, maar wel op de analogiewerking van de veel grotere groep van determinativa (1981, p. 68). De hoge mate van taalonzekerheid bij de taalgebruiker, die onder meer blijkt uit de vele mogelijke variaties (bijv. analist-programmeur, cfr. supra) wordt door de inconsequenties in GVD niet alleen bevestigd, maar ook vergroot. De taalgebruiker richt zich bij twijfel dan waarschijnlijk naar het meest bekende en frequente type samenstelling, het determinativum. In de Nederlandse literatuur wordt aan die mogelijke analogiewerking bij de taalgebruiker geen aandacht geschonken, terwijl het toch een voor de hand liggende verklaring voor een aantal afwijkingen kan zijn.
Over de spellingkenmerken kunnen we kort zijn: In de meeste gevallen worden ‘copulatieve composita’ met een koppelteken gespeld.: aandeelhouder-directeur, samovar-snelkoker, Erps-Kwerps. Toch zijn er ook gevallen waarbij dat niet zo is: puntkomma, meesterknecht, hoeslaken. Volgens Van den Toorn gaat het hier om vaste combinaties (1984, p. 387), volgens Smedts & Van Belle is het eerste lid hier toch min of meer bepalend (1993, p. 65), of gaat het om composita die een vergelijking inhouden, als aapmens, kindvrouwtje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1993, p. 66). Bij zaaknamen lijkt de spelling zonder koppelteken vaker voor te komen, waarbij mogelijk de woordlengte een rol speelt (vgl. monosyllabische copulative zaaknamen bij Smedts & Van Belle, p. 67). Langere copulativa schijnen immers altijd een koppelteken te krijgen: tuner-versterker, samovar-snelkoker. Het is echter niet uitgesloten dat het bij de eerste gevallen om minder typische ‘copulativa’ handelt, waarbij een van de leden het andere min of meer nader bepaalt. Opvallender is echter het gebruik van de Duitse komma in het dagelijkse taalgebruik, vooral in Nederlandse kranten: bijv. ziekenverzorgster/bejaardenhelpster, receptioniste/telefoniste, trainers/adviseurs, groepswerkers/begeleiders. Dezelfde formaties komen ook met koppelteken voor. Als uitleg over deze functie vinden we bijv. bij Projectleiders/Informatie-analisten ‘kandidaten beschikken over minimaal 5 jaar ervaring in de vermelde functie’ (De Standaard, 25-26.03.1995). In een ander artikel van dezelfde krant wordt M. Devalck acteur-chansonnier genoemd, maar L. Persijn is enkele regels lager een actrice/chansonničre. S. Van Den Bremt is schrijver/docent, maar F. Devreese is componist-dirigent. Waarschijnlijk gaat het hier om een functie-uitbreiding van het disjunctieve gebruik van de Duitse komma, naar analogie van vormen als hosts/hostessen, werkman/werkvrouw. De functie zou dan gelijk zijn aan die van het koppelteken. In verreweg de meeste gevallen bestaat de copulatieve samenstelling uit twee leden: receptioniste-telefoniste, Oostenrijk-Hongarije, trekker-oplegger. In een zeldzaam geval zijn er ook meer leden mogelijk: wekker-radio-casetterecorder (gebruiksaanwijzing Panasonic-toestel), café-hotel-restaurant, onderluitenant-geneesheer-vrijwilliger (De Standaard, 15-26.03.1995). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Semantische kenmerkenVolgens Pittner (1991, p. 268) en Fleischer & Barz (1992, p. 128) behoren voor het Duits de samenstellende delen van een copulativum tot eenzelfde lexicaal veld, en daarbinnen tot eenzelfde semantische subklasse. Voor het Nederlands gaat deze stelling eveneens op. Fleischer & Barz (1992, p. 128) menen dat dit semantische kenmerk ervoor zorgt dat de onderschikking opgeheven wordt. Geen van de leden kan immers semantisch meer doorwegen, of een functie worden van het andere lid. Volgens Neuß (1981, p. 41-42) is de geringe productiviteit van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de copulativa te wijten aan deze semantische gelijkwaardigheid van beide leden. Doorgaans is het mogelijk om de leden van een copulatieve samenstelling om te keren, met de noodzakelijke restrictie dat zo'n omkering geen gevolgen mag hebben voor de semantiek. In de Duitse literatuur vermelden Breindl & Thurmair (1992, p. 44-46) dat een alternatieve interpretatie - copulatief of determinatief - deels samenhangt met het wereldbeeld van de taalgebruiker. In het eerste geval zorgt omkering van de leden niet voor een betekenisverschil, in het tweede wel. Nu kent de taalgebruiker door conventies in het taalgebruik vaak maar één van beide vormen, zodat het vaste woordbeeld mogelijk invloed heeft op de betekenisom-schrijving en ook hier weer een aanzet gegeven wordt voor de analogiewerking van de determinativa. De taalgebruiker wordt trouwens nog meer veronzekerd, wanneer er volgens Klein & Visscher (1992, p. 94) in journalistiek taalgebruik ook omkering zonder betekenisverschil mogelijk is bij determinativa als spelling-Kollewijn naast Kollewijn-spelling. Uit het eerste deel van mijn bespreking bleek al eerder dat Pittner (1991, p. 267) de frequente en-parafrase rigoreus van de hand wijst. De nieuwe interpretatie die hij opgeeft, zou kunnen worden voorgesteld als AB=X, dat A+B is, waarbij X op het ontstaan van een nieuw betekenisconcept wijst. Breindl & Thurmair stellen een alternatief voor met AB=B, dat kenmerken van A bezit. Hierdoor lijkt me de status van het rechterlid toch iets te prominent, als we rekening houden met de verschillende accentueringen, feminiene suffixen en de meervoudsvormingen (cfr. supra). Uit een onderzoek van Geeraerts, Grondelaers & Bakema (1994, p. 79-89) blijkt ook dat taalgebruikers zich in de eerste plaats niet bewust zijn van de precieze status van een woord als broekrok. Broekrok wordt daardoor niet zomaar als een soort rok bekeken, wat tegen de parafrase van Breindl & Thurmair pleit. Ook broek scoort niet bijzonder hoog. Een overblijvende mogelijkheid is dat broekrok ‘broek noch rok’ is en dus een aparte betekeniscategorie vormt. Uit een controle bleek dat 55,1% van de eerstejaars-studenten Rechten die aan dit onderzoek deelnamen, broekrok een dergelijke aparte status meegaven. Brengen we dit in verband met de notie ‘prototypiciteit als psychologisch concept’ (Taylor, 1990, p. 529), dan blijkt deze formatie niet zonder meer verankerd in het intuïtieve denken van de taalgebruiker. Het gaat dan om een perifere samenstelling. Bij sommige andere ‘copulatieve’ samenstellingen is de gelijkwaardige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
status van de leden ook geformaliseerd (cfr.supra). De onafhankelijke betekenisstatus van dit type samenstelling ligt dan voor de hand. De parafrase die in het licht van voorgaand onderzoek het meest geschikt lijkt, is volgens mij: AB is X(a,b) met a en b als prototypische kenmerken van A en B. X formaliseert het nieuwe betekenisconcept met onafhankelijke betekenisstatus, waarbij noch A, noch B doorwegen en waarin tevens de eenheidsbetekenis van samenstellingen vastligt. Deze X moet worden gezien als de grootste gemene deler van de samenstellende delen, het gemeenschappelijke hyperoniem. Dat sluit ook goed aan bij de wereldkennis: wat immers geen verband houdt, kan niet op een zinvolle manier naast mekaar komen te staan (Breindl & Thurmair 1992, p. 37). A en b zorgen voor de concrete invulling van het nieuwe betekenisconcept. Bij duidelijke copulativa zijn a en b even veel of even belangrijke kenmerken. Door deze eigenschap leunt de parafrase aan bij de flexibiliteit die nodig is voor de afbakening van de categorie. Ze laat immers ruimte voor de vage grens tussen determinativa en copulativa. Doordat kenmerken van beide opgenomen zijn, wordt er ook een onderscheid gemaakt met exocentrische composita (Booij & Van Santen 1995, p. 112). Ik heb bewust niet gekozen voor een expliciet additief verband van de kenmerken, omdat die niet altijd gescheiden hoeven te zijn. Bijv. bij de priester-dichter Guido Gezelle kon men in diens dichterlijke werk ook de christelijke inspiratie vinden (Verschueren 1991, p. 691: ‘godsdienstige poëzie’). Men kan hier dan spreken over een ‘Gestalt’ (cfr. Talmy 1988, p. 195-196). Om die reden vind ik de termen ‘nevenschikkende samenstellingen’ (Smedts & Van Belle, p. 65) en ‘aaneenschakelende composita’ (Van Santen 1989, p. 59) minder geschikt. Meer adequaat is volgens mij de term ‘copulatieve samenstellingen’, rekening houdend met de etymologie van het woord copulare, ‘verbinden, verenigen’. Een laatste vaststelling kan worden gedaan op het gebied van de functionaliteit. Binnen de steeds groter wordende groep van persoonsnamen lijkt zich immers een verschuiving te hebben voorgedaan: waar woorden als priester-dichter de bestaande realiteit beschrijven, is dat volgens mij voor samenstellingen van het type telefoniste-receptioniste niet meer het geval. Dit soort samenstellingen creëert een wenselijke realiteit, overeenkomstig de nood aan polyvalent personeel. Gaat het in het eerste geval om kwaliteiten die een persoon reeds bezit, dan gaat het in het tweede geval om een verzameling beoogde kwaliteiten die een persoon zou moeten bezitten om in aanmerking te komen voor een bepaalde functie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Het PrototypeUit voorgaande uiteenzetting is voldoende duidelijk geworden dat een aantal samenstellingen zowel in formeel als semantisch opzicht van de determinatieve samenstellingen verschillen, wat ervoor pleit om ze in een aparte categorie onder te brengen. De leden van de hiertoe behorende copulatieve samenstellingen zijn zowel semantisch als morfologisch gelijkwaardig en stammen uit eenzelfde lexicaal veld. Binnen dat veld staan ze op eenzelfde hiërarchisch niveau, wat totale onderschikking van één van de leden verhindert. Bij eventuele omkering van de leden mag er geen verschil in betekenis optreden. Taalonzekerheid en de daaruit mogelijk voortvloeiende analogiewerking kunnen verklaring bieden voor een mogelijk alternatieve (determinatieve) interpretatie. De unieke betekenis van copulativa kan worden samengevat in de parafrase AB is X(a,b) met a en b als prototypische kenmerken van A, resp. B Formeel kan de gelijkwaardige status en positie van de leden tot uiting worden gebracht door ze gelijk te accentueren en allebei een meervoudsuitgang toe te kennen, eventueel een feminien suffix. Samenstellingen die zonder twijfel een copulatieve status hebben, worden met een koppelteken gespeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 TypologieVoor het opstellen van een volledigere en duidelijke typologie, is verder uitgebreid semantisch onderzoek wenselijk. De veelzijdigheid van het taalgebruik kan immers treffend samengevat worden met Ryders terminologie ‘ordered chaos’, waardoor interpretaties vaak in zekere mate voorspelbaar zijn, maar niet in een vast schema vastgelegd kunnen worden zonder kennis van de wereld en werkstrategiëen in het hoofd van de taalgebruiker (Ryder 1994, p. 195). Deze typologie moet dan eerder worden beschouwd als een richtingaanwijzing voor de interpretatie van copulativa en hun plaats op het continuümGa naar eindnoot11. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prototypische copulativa
Dit type komt het vaakst voor. Doordat de kenmerkende eigenschappen van twee beroepen samengevoegd worden, ontstaat een nieuwe betekenis-eenheid. De samenstellende delen worden als gelijkwaardig beschouwd.
Bij copulatieve zaaknamen worden de belangrijkste kenmerken of functies van twee of meer zaken tot een nieuw geheel verenigd. Ze worden vaker aan elkaar geschreven dan andere types, waarbij mogelijk de lengte van de samenstellende delen een rol speelt.
B Eigennamen Eigennamen worden gebruikt om individuen van elkaar te onderscheiden, met unieke referent. Daardoor vervalt het kenmerk van de dubbele meervoudsuitgang, en de unieke verwijzing van elk lid. Mogelijk is het aaneenschrijven van sommige voornamen hiervoor een aanwijzing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze combinaties duiden in het algemeen op tweevoudige verwantschap van één referent die cultuurafhankelijk bepaald is.
Dergelijke copulativa wijzen op bestuurseenheden van verschillende niveaus, meestal door fusie ontstaan. Tot deze groep zouden ook de firmanamen gerekend kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Perifere samenstellingenDe leden staan hier toch niet helemaal gelijkwaardig naast elkaar, of ze worden niet meteen zo geïnterpreteerd. Vaak vertonen deze samenstellingen formele afwijkingen ten opzichte van de prototypische copulativa. In het licht van het continuüm moet die indeling grotendeels worden opgevat als een centrifugale voorstelling: hoe verder van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
centrum verwijderd, des te minder copulatief. Eén van de leden is hier in meerdere of mindere mate prominent.
Vergelijk ook koningin-moeder ‘moeder van een regerende koning(in)’ met koningin-regentes ‘vrouwelijke vorst met de waardigheid van een koningin en de functie van een regentes’. Het laatste lid is functioneel belangrijker, maar weegt minder door dan moeder. Een kandidaat-notaris is ook nog geen notaris.
Door de onafhankelijke betekenisstatus van de formatie (cfr. supra) leunen deze samenstellingen nog nauw bij de copulatieve samenstellingen aan.
Op grond van onze wereldkennis kunnen beide leden niet evenwaardig naast elkaar staan en dus wordt de samenstelling determinatief geïnterpreteerd. In denkbare realiteiten als sprookjes, mythologie, kan een andere interpretatie wél voorliggen, angezien daar niet de normale betekenisnormen hoeven te gelden, bijv. paardmens (vgl. Fauconnier, 1984, p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
198). Een kikkervis heeft dan weer een semantiek die meer aansluit bij broekrok, als ‘dier met de vorm van een vis, maar de genen van een kikker’.
Ook hier is er geen zinvolle gelijkwaardige verhouding tussen de beide leden mogelijk, waarvoor o.m. de tussenklank een indicatie is.
Dit type is determinatief op te vatten, een logisch hyperoniem is immers niet denkbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|