Nieuwsbrief
6 mei 2020
Nieuws van de DBNL - mei 2020
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift compleet in de DBNL
In september 2018 werden de eerste jaargangen van Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift (1891-1940) beschikbaar gesteld in de DBNL. Vandaag, ruim anderhalf jaar later, verschijnen de laatste twee jaargangen van het tijdschrift online. Dat betekent dat de complete 50 jaargangen van Elsevier’s vanaf nu op onze website te vinden zijn.
In het tijdschrift was veel ruimte voor het geschreven woord. Schrijvers Roel Houwink en Jan de Hartog debuteerden er bijvoorbeeld, maar ook auteurs als Louis Couperus, Johan Huizinga en Theo Thijssen leverden bijdragen. Ook werd er veel kunst besproken en getoond, wat ook blijkt uit de naam van het tijdschrift. Zo werd schilder H.M. Krabbé, grootvader van Jeroen Krabbé, erop uit gestuurd om verslag te doen van de wereldtentoonstelling in Chicago.
Arendo Joustra, hoofdredacteur van het huidige Elsevier Weekblad, stelde een bundel samen over het bijzondere tijdschrift. Ook deze bundel staat vanaf deze maand online in de DBNL.
Meest bezocht in 2019
Voor welke teksten weten gebruikers DBNL goed te vinden? Om hierachter te komen hebben we gegevens over het aantal bezoekers van onze website geanalyseerd. Uit de gebruikersstatistieken van 2019 kwamen zeer interessante resultaten naar voren.
Naast verwachte veel bezochte pagina’s als de homepage en het spreekwoordenboek van Stoet blijken klassieke Nederlandse gedichten en versjes ontzettend goed te scoren. Het hoogste aantal paginaweergaven behaalde het bekende ‘Naar bed, naar bed, zei Duimelot’. Met meer dan 45.000 unieke paginaweergaven eindigde dit vers op nummer 4 van meest bezochte pagina’s van DBNL in 2019. Andere veel gelezen gedichten en verzen in de top 15 zijn ‘Herinnering aan Holland’ en ‘De pruimeboom’.
Ook scoren deze teksten heel hoog als ingangspagina voor DBNL. Blijkbaar wordt er veel naar gegoogled (“Hoe ging dat ene gedichtje ook alweer?”) en komt DBNL hoog naar voren in de resultaten.
Nieuwe titels van mei
Die hystorie vanden grooten Coninck Alexander (1477) is een van de topstukken van de KB. De incunabel over Alexander de Grote werd in 1477 voor het eerst gedrukt door de bekende drukker Gheraert Leeu uit Gouda en was daarmee de eerste niet-religieuze tekst die op de pers gelegd werd. Het was een bijzonder boek, omdat het in het Nederlands geschreven is en in prozavorm, wat uitzonderlijk was in die tijd. De eerste druk uit 1477 was zo populair dat er diverse herdrukken op volgden. Deze maand publiceert de DBNL zowel de eerste druk als de vierde uit 1491, gedrukt bij Christiaen Snellaert uit Delft. Zie de KB-website voor meer informatie over dit topstuk.
Redelijk ongebruikelijk voor de DBNL wordt er deze maand ook een Franstalige titel gepubliceerd, namelijk Keetje (1919) van Neel Doff. De schrijfster wordt niet vaak tot de Nederlandse letteren gerekend, omdat ze voornamelijk in het Frans schreef, ondanks dat ze wel van Nederlandse bodem afkomstig is. Keetje is een naturalistisch werk over het straatleven van een jonge vrouw, een leven dat geïnspireerd lijkt op de ervaringen van Doff zelf, die vanwege de armoede en het alcoholisme van haar vader vanaf haar vijftiende in de prostitutie terechtkwam, waarin zij werd aangemoedigd door haar zus en haar moeder. Recensent Franz Hellens zei er in 1928 over dat “zij zich niet bedient van literaire vormen om uit te drukken wat zij denkt, voelt en ziet; niet door beelden en vergelijkingen doet Neel Doff ons de menschen en dingen liefhebben of verafschuwen, maar door de woorden van haar hart en van haar oogen, door de eerlijke, rechtstreeksche woorden.” (Den Gulden Winckel, jaargang 27).
Nu ook te lezen in de DBNL: een werk van Sibylle van Griethuysen, die op haar vijfentwintigste samen met een dominee in 1646 de bundel Spreeckende schildery schreef, waarin zij Hooglied 1:4 voorzagen van uitleg en zich uitspraken tegen schijnheiligheid in de Kerk. Daarnaast verschijnen Jonggezellen levens van Virginia Loveling, waarin zij de levens van Vlaamse dorpsbewoners beschrijft, en Verjaardag-album van Johanna van Woude, een boek met alle dagen van het jaar met een daarbij horende spreuk of gezegde in het Nederlands, Duits of Engels.
Daarbovenop worden de laatste jaargangen van drie tijdschriften deze maand beschikbaar gemaakt in de DBNL, waardoor nu alle jaargangen online beschikbaar zijn. Hieronder zijn alle 13 nummers van Randstad (1961-1969). Oprichters Hugo Claus, Ivo Michiels, Harry Mulisch en Simon Vinkenoog wilden de jonge garde uit Vlaanderen en Nederland en belangrijke buitenlandse (avant-gardistische) schrijvers onder de aandacht brengen, aldus een artikel van Jos Buurlage in Nieuw Letterkundig Magazijn, jaargang 33. Daarnaast wordt de reeks van 50 jaargangen van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift deze maand compleet gemaakt. Als laatste komt het tijdschrift Pogen (1923-1925) online, met o.a. bijdragen van Karel van den Oever, Wies Moens, Henri Bruning en Eugène Lemmens. ‘Onvoorziene materiële moeilijkheden’ dwongen de redactie om er al in het tweede nummer van de derde jaargang mee te stoppen. De abonnees die de hele jaargang al betaald hadden, kregen van de uitgever een pakket met boeken ter compensatie.
De schatkamer van... Erik Kastelein
“Mijn schat uit de DBNL is Bijzonderheden betrekkelijk den Brand te Paramaribo, in den nacht van den 3den op den 4den september 1832. van Marten Douwes Teenstra. Ik kwam dit boek tegen toen ik onderzoek deed voor mijn eigen werk over het herinneringserfgoed in Paramaribo. In die stad staat namelijk een gedenkplaat uit 2000 met de namen Present, Codjo, en Mentor en de tekst “Deze verzetsstrijders werden hier levend verbrand op 26 januari 1833.” Dit riep veel vragen bij me op, onder meer: wie waren deze mensen, wat is er rond 1833 gebeurd, en waarom werden ze zo zwaar gestraft? In Delpher, een digitale omgeving van de KB waar gedigitaliseerde historische kranten, tijdschriften, en boeken te vinden zijn, werd het verslag van Teenstra genoemd. Ik wist meteen dat dit een belangrijke bron voor mijn onderzoek zou kunnen worden. Na wat meer speurwerk vond ik de volledige tekst in de DBNL.
Het werk telt 58 pagina’s en beschrijft de gebeurtenissen rondom de brand in Paramaribo van 1832, een van de grootste branden in deze stad. In vier hoofdstukken worden de oorzaken, de bluspogingen, de arrestatie en veroordeling van de ‘daders’ en ten slotte hun executie, zowel door middel van verbranding als ophanging, in detail afgeschilderd. De genoemde Present, Codjo, en Mentor waren tot slaaf gemaakten, verantwoordelijk voor de verwoesting van ongeveer zestig gebouwen, waaronder woonhuizen, loodsen en een kerk. Sinds 2000 worden de mannen echter erkend als verzetsstrijders en wordt de brandstichting gezien als verzetsdaad, getuige de gedenkplaat in Paramaribo. Deze plaat bevindt zich op de exacte plaats waar de brand is begonnen en tegenover de locatie waar het schavot stond, wat de locatie een sterke historische lading geeft.
Een interessant aspect van dit boek is de lijst van intekenaren aan het begin: deze lijst met ruim tweehonderd kopers laat zien wie interesse in het verslag had. De meesten waren ook persoonlijk betrokken bij de gebeurtenissen. De naam Stuger staat er bijvoorbeeld bij en hij komt ook voor in de lijst met eigenaren van de verloren gegane huizen die in het boek staat.
De executie van de mannen wordt in pijnlijk detail beschreven door Teenstra: hun broeken werden met terpentijn ingesmeerd zodat vuur sneller zou branden. Dit soort uitgebreide beschrijvingen maken het werk bijzonder en het is ook de reden dat ik, met dit verslag als basis, de gebeurtenissen heb kunnen reconstrueren voor het verhaal in mijn boek. Werkelijk alles wordt verteld: van de lichaamsbouw van de slaven tot het aantal mensen dat aanwezig was tijdens de executie. Zelf vindt Teenstra zijn verslag ‘zakelijk’, maar uit de tekst blijkt dit niet bepaald: hij oordeelt continu, en hárd, vooral als het om de executie gaat. Hij verkondigt zelfs dat de mannen die verbrand werden er makkelijk vanaf kwamen, vergeleken met degenen die werden opgehangen. Zakelijk is anders.
Ik ben erg blij dat ik dit boek in de DBNL heb kunnen vinden, omdat het mijn eigen werk waarin meer dan honderd geschiedenissen staan zeer heeft verrijkt. Het zou nog fijner zijn als de site gekoppeld wordt aan Delpher, want dit zou het onderzoekwerk een stuk sneller en completer kunnen maken. Ook zou ik het prettig vinden als ik bij elke titel door een originele scan van een tekst zou kunnen bladeren.”
Eric Kastelein (Nootdorp, 1954) is onderzoeker en auteur. Zijn boek, Oog in oog met Paramaribo. Verhalen achter het herinneringserfgoed, verscheen eind april, 2020.
Parels uit de DBNL
Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom en Thé Tjong Khing verscheen in 1984. Dit boek is beschikbaar in ‘Onze kinderboeken’, een collectie met meer dan 7000 titels binnen de DBNL. In 1985 won het boek zowel een Gouden Griffel voor de tekst van Els Pelgrom, als een Gouden Penseel voor de illustraties van Thé Tjong Khing. De Duitse vertaling werd een jaar later bekroond met de Duitse Jeugdliteratuurprijs. Er zijn weinig kinderboeken waaraan zoveel eer te beurt valt. Bovendien is Kleine Sofie en Lange Wapper een vrij tijdloos verhaal, dat zich afspeelt in een sprookjesachtige wereld met enkele moderne componenten.
Kleine Sofie en Lange Wapper is een fantasieverhaal dat doet denken aan kunstsprookjes als De Notenkraker en de Muizenkoning van E.T.A. Hoffmann of Het tinnen soldaatje van Hans Christian Andersen: verhalen waarin speelgoed tot leven komt. Sofie ligt al lang ziek in bed en vindt het moeilijk om haar constante nieuwsgierigheid daar te bevredigen. Een van de vragen waar ze van haar huismeester Jeroen een antwoord op wil, is wat er gebeurt wanneer je dood bent. De lezer kan vermoeden dat Sofie gaat sterven of misschien al gestorven is op het moment dat haar grote avontuur begint. Ondanks dit sombere aanknopingspunt, ontpopt Kleine Sofie en Lange Wapper zich als een boek vol met humor en fantasie.
Op een nacht komt het poppentheater in de kamer van Sofie tot leven. Haar speelgoed wil eerst een stuk opvoeren met als titel “De wereld is een tranendal, in vier bedrijven.” Het wordt aangekondigd als “een leerzaam stuk”, maar het publiek protesteert: “Wij willen niet leren, wij willen lachen.” Uiteindelijk krijgt Sofie een opvoering van “Wat Er In Het Leven Te Koop Is” – een stuk waarin ze zelf een hoofdrol mag spelen. Wat volgt lijkt gegrepen uit De Tovenaar van Oz: samen met Lange Wapper en hondje Terror gaat Sofie op expeditie. Het drietal ontmoet allerlei vreemde figuren en komt op spannende plekken. Vaak kan je daarin elementen uit de speelkamer van Sofie herkennen. De illustraties van Thé Tjong Khing brengen de gelaagdheid van de fantasiewereld mooi tot leven, in zowel de vrolijke als de duistere aspecten. Wanneer Lange Wapper in de gevangenis terechtkomt, is het de missie van Sofie om hem te bevrijden. Het verhaal voert je langzaam maar zeker naar een ontroerende climax, waarin realiteit en fantasie gezamenlijk een hoopvolle afsluiting creëren.
Els Pelgrom, Kleine Sofie en Lange Wapper. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam 2001 (10de druk)