Nieuwsbrief
1 februari 2019
Nieuws van de DBNL - februari 2019
Nieuw platform voor Vlaamse poëzie
Deze week lanceert het Poëziecentrum, samen met verschillende partnerorganisaties, een nieuw digitaal poëzieplatform: Poëzie-Centraal. Binnen het platform wordt gelinkt naar poëzie-e-books en auteursinformatie in de DBNL. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet naar het beter ontsluiten van het DBNL-corpus in Vlaanderen.
Het Poëziecentrum in Gent is hét kennis- en expertisecentrum in Vlaanderen voor Nederlandstalige poëzie. De Koninklijke Bibliotheek Den Haag, waar de DBNL is ondergebracht, is een van de partnerorganisaties die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het nieuwe poëzieplatform.
Poëzie-Centraal is de toegangsweg tot alles wat je altijd al hebt willen weten over het poëzielandschap in Vlaanderen. Het nieuwe platform biedt onder andere het laatste nieuws over dichters en hun werk, een uitgebreide activiteitenkalender en een dichtersdatabank met een overzicht van bundels, literaire prijzen en links naar websites die ook informatie bieden over dichters, waaronder dbnl.org. Het richt zich voorlopig op Vlaamse poëzie, maar hoopt spoedig te kunnen uitbreiden naar Nederland.
Nieuwe titels van februari
In 1927 verschijnt Gerdientje van W.G. van de Hulst (1879-1963), de christelijke meesterverteller die in zijn leven meer dan honderd kinderboeken zou schrijven. Gerdientje vertelt het verhaal over een gezin dat in armoede dreigt te vervallen als het uit huis wordt gezet. Ook in Bruun de beer staat een drama centraal: Bruun raakt kwijt als er te wild met hem gespeeld wordt, waarna zijn baasje Rietje ontroostbaar is. Bruun de beer verscheen net als Gerdientje in 1927, maar dan in de reeks Voor onze kleinen, een serie van 21 boekjes voor kinderen van 6 tot 8 jaar, soms met oplagen van meer dan 200.000 stuks. De DBNL brengt deze maand de zesde druk van Gerdientje online en de vijfde van Bruun de beer.
Op de synode van Heidelberg werd begin 1563 de Heidelbergse Catechismus goedgekeurd. Het geschrift was opgesteld om op scholen en in kerken gebruikt te worden als leerboek. De rechte leer kon vanaf dat moment worden onderwezen met de vragen en antwoorden in dit kleine boekje, dat al snel herdruk na herdruk beleefde. En dat verschillende vertalingen kende, ook naar het Nederlands. De DBNL brengt de eerste Nederlandse vertaling uit 1563 online, van onbekende hand. In hetzelfde jaar maakte overigens ook Petrus Datheen een vertaling, die hij aan de uitgave van zijn Psalmen toevoegde. Toen tijdens de synode van Dordrecht (1618) het gebruik verplicht werd, kreeg de catechismus een vaste plek in de protestantse kerken. Tot op de dag van vandaag wordt deze gebruikt in een deel van de (orthodoxe) kerken.
Van de Brabantse schrijver Antoon Coolen (1897-1961) verschijnen deze maand zeven romans, waaronder De ontmoeting en Tsjechische suite. De ontmoeting was het boekenweekgeschenk uit 1947 en gaat over een jonge Brabantse boer en zijn gezin tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1947 maakte Coolen ook een reis door Tsjechië, op uitnodiging van het verbond van Tsjechische schrijvers. Tsjechische suite is het verslag van deze reis.
Verder nieuw drie jaargangen van Nieuw Vlaams Tijdschrift, twee Bijbelse epen van de Rotterdamse koopman Joan de Haes (1685-1723) over Judas en Jonas, en Nvchteren Loth uit 1623, waarin schrijver Daniel Souterius (1571-1634) aan de hand van het Bijbelse verhaal over Lot waarschuwt dat alcohol toch echt meer kapot maakt dan je lief is.
De schatkamer van... Jean-Marc van Tol
‘Mijn schat in de DBNL is een reeks gedichten van Constantijn Huygens uit 1681. In dat jaar overleed hofarts Willem van der Straaten en het heeft sommigen verbaasd dat Huygens, die toen al op hoge leeftijd was, drie schimpdichten schreef over het overlijden van deze arts. Ik heb ze gebruikt voor mijn historische roman Musch, het eerste deel van een trilogie over raadpensionaris Johan de Witt.
De gedichten zijn ware pareltjes:
Verstraten light hier in een' dicke diere kist:
Wat sagh hij suer en scheel, Verstraeten, als hy 'twist.
Mijn vertaling:
Van der Straaten ligt hier in een dure houten kist.
Wat zou hij scheel en zuur zien als hij het wist.
En:
Eens is Verstraten dood: O die hem by sijn leven
Twee drij Visitjens loon mooght schuldigh zijn gebleven:
Gaet haestigh en betaelt sijn arme kindskind af,
Soo gh' hem sijn volle rust wilt gunnen in sijn Graf.
Dokter Van der Straaten is dood. Wee hen die hem bij leven
Het loon van twee of drie visites schuldig zijn gebleven.
Haast u en betaal met spoed zijn arme kindskind af,
Als u hem zijn volle rust wil gunnen in zijn graf.
En deze:
De Doctor Vander Straten
Heeft eens de werld verlaten;
Staet te bedencken of dit droevighe gevall
Meer dooden geven, of meer levens berghen sal.
Nu dokter Van der Straaten
Deze wereld heeft verlaten,
Blijft het de vraag of dit droevige geval
Meer doden of meer levens brengen zal.
Ik heb ze in Musch opgenomen, omdat je als je het boek gelezen hebt, meteen begrijpt waarom Huygens zo ongemeen bijtend over de gestorven arme rijke dokter schreef.
De gedichten van Huygens staan online in een editie van J.A. Worp. Ik heb voor mijn roman sowieso dankbaar gebruikgemaakt van DBNL, de Gouden Eeuw is daar namelijk goed vertegenwoordigd. Neem Jacob Cats, een van mijn andere hoofdpersonen. Ik heb veel Catsiana in mijn boekenkast staan, maar niet alles is antiquarisch nog te krijgen. Een proefschrift over Cats en zijn Dordtse jaren heb ik via DBNL tot mij genomen.
Toen ik Nederlands studeerde aan de UvA, begin jaren negentig, was het digitaal aanbieden van teksten net in opkomst. Dat ging toen nog via cd-roms. Dat je kon zoeken in middeleeuwse teksten op een digitale drager was iets ongelofelijks. Ik was gewend stad en land af te reizen naar allerlei bibliotheken als een boek of tekst ergens niet voorhanden was. DBNL heeft dat overbodig gemaakt. Veel literatuur kun je nu in één muisklik vinden. En door de pdf te downloaden kun je teksten heel makkelijk op woordniveau doorzoeken, zoals vroeger op zo'n cd-rom. Ik hoop dan ook dat DBNL nog jaren zal bestaan. Ook als het internet net als de cd-rom is verdwenen en verworden is tot iets heel anders.’
Jean-Marc van Tol is neerlandicus en striptekenaar. Momenteel werkt hij met het Huygens ING aan het ontsluiten van de eerste 7000 diplomatiebrieven van Johan de Witt.
Parels uit de DBNL
‘Dus is het alles werkelijkheid. En waarom had het niet evengoed een droom kunnen geweest zijn?’ Zo spreekt Rudolf tot zichzelf, hoofdpersoon van de laatste roman die bij zijn leven verscheen van de schrijver Aart van der Leeuw (1876-1931): De kleine Rudolf. In april 1930 schreef Van der Leeuw aan zijn collega-schrijver P.N. van Eyck dat hij zijn nieuwe roman gereed had en dat het zou gaan over een ‘kantoorklerkje’. Hij schreef ook dat de grote lijn van dit boek was ‘de verhouding tusschen den droomer en de maatschappelijke werkelijkheid’. Daarmee wees Van der Leeuw de kern aan van zijn werk, dat vanwege het droomgehalte en de verbeeldende kracht vaak ‘neo-romantisch’ werd genoemd, en ook vaak werd vergeleken met het werk van vriend en generatiegenoot Arthur van Schendel. Aan het einde van zijn leven werd zijn schrijfstijl iets soberder, zoals ook te zien is in zijn andere beroemde roman, Ik en mijn speelman uit 1927, maar het droomgehalte bleef hoog.
De kleine Rudolf is letterlijk klein, hij is lichamelijk gemankeerd, gedrongen: een dwerg. En hij wordt uitgelachen op straat, ook door zijn rare flambard, die hij toch met een zekere trots draagt. Hij slijt zijn dagen op een somber kantoor en woont op armoedige kamers. Maar hoe beperkt Rudolfs leefwereld ook is, zijn gedachten- en droomwereld is grenzeloos. Als lezer word je steeds heen en weer geslingerd door allerlei ‘ikken’ van Rudolf. Steeds wordt vanuit een ander perspectief Rudolfs gedachtewereld becommentarieerd. De ‘kleine’ Rudolf weet zich uiteindelijk, in overdrachtelijke zin, van zijn kleinheid te bevrijden. Eerst durft hij niet toe te geven aan zijn liefde voor zijn nicht Martha en conformeert hij zich vrijwillig aan een benepen huwelijk met het lichamelijk ook zwakke meisje Jeanne. Maar als zij sterft vinden Rudolf en Martha elkaar toch. In deze roman overwint uiteindelijk de droom.
De kleine Rudolf werd in de boekhandel een succes. Het is tot nu toe zo’n dertig keer herdrukt, voor het laatst in 2010. En dat is best opmerkelijk voor deze roman, die toch een complexe stijl en opbouw heeft en allesbehalve een strak of spannend plot. De verteller springt van ik, naar je en hij en weer terug. De verteltijden wisselen en er zijn veel flashbacks en vaak is niet zeker of het beschrevene in de roman alleen binnen of ook buiten het hoofd van Rudolf bestaat. Toch werd dit droomboek een klassieker van de Nederlandse letterkunde van de twintigste eeuw.
Aart van der Leeuw, De kleine Rudolf. Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam / Den Haag 1964 (20ste druk)