De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
L 32Voorburg 19 April 1930
Beste vanEyck Ja, ik zóu je wel eerder geschreven hebben, ook zonder je antwoord, wanneer ik zelf ook niet in den arbeid verzonken had gezeten. Ik heb nl. onderwijl een heelen roman geschreven, verbeterd en overgeschreven.Ga naar voetnoot411 Minstens zoo groot als de Speelman. Maar totaal anders van onderwerp, loopende over een kantoorklerkje. De lijn doorgetrokken die door de Opdracht aan is gegeven, de verhouding tusschen den droomer en de maatschappelijke werkelijkheid. De Opdracht brengt geen oplossing, stelt alleen maar het probleem, het einde dáarvan is dat de droomer weigert zich uitsluitend aan den droom over te geven, en weer opnieuw zijn tocht door de stad en wat er mee samenhangt, gaat beginnen, nú in godsnaam in Gods naam. Mijn roman gaat met hetzelfde probleem door, ook weer zoo'n Charlie Chaplinachtige figuur midden in de samenleving. Hij vindt de heilige drievuldigheid van het aardsch geluk: vrouw, kind en een stuk grond maar hij staat dan nog voor de onafwen[d]baarheid van het eindelijke verlies ervan. Met die vraag eindigt het boek. Dit allemaal zijn vraagstukken die me tegenwoordig sterk bezig houden. Vroeger loste ik het conflict op, door, op de manier van bv Traherne, de maatschappelijke wereld als niet bestaande te beschouwen, en alleen den droom leven en waarheid toe te kennen. Ook in ‘Ik en mijn Speelman’ gebeurt dat zoo. Nu ben ik weer een anderen weg aan het zoeken; misschien alleen dáarom, omdat het nu eenmaal onmogelijk is, om op dezelfde plaats te blijven staan. Beweging, herschepping, zonder die kan je niet leven. Zou je misschien het eerste hoofdstuk voor Leiding willen hebben.[?]+ Het is ruim 16 folio bladzijden groot. Het staat op zichzelf, en je zoudt het bijna als een apart afgerond verhaal kunnen lezen. In de Mei-afl. is het zeker niet meer te plaatsen? Kan dit niet, is het dan in de Juliafl. mogelijk? Ik wilde het boek nl. in het najaar graag uitgegeven hebben vooral met het oog op de dubbbeltjes. Wil je p.o. even schrijven of plaatsing in de Meiafl. nog mogelijk is of anders in de juliafl.[?]+ Ik zou dit daarom willen weten, omdat ik het hoofdstuk als het niet in de Meiafl. kan komen, nog eerst weer over moet schrijven, omdat ik het manuscript van den roman in den loop van Mei ter beoordeeling aan den uitgever wilde zenden. Zoodra de Opdracht uitkomt zal ik je hem zenden. Nijgh schijnt er een luxe uitgaaf van te willen maken. Hij moet het weten. Met aandacht en bewondering heb ik je kroniek over Hinne Rode gelezen. A[b]soluut juist van waardebepaling, zooals trouwens ook je ‘Halve Eeuw’. Ik geloof niet dat we iemand anders in ons land hebben die zoo zuiver de idee | |
[pagina 176]
| |
van een kunstwerk kan blootleggen als jij. Maar bij het lezen van je beschouwingen is één ding noodig, waar zeker niet iedereen genegen toe zal wezen, ik bedoel om je volkomen aan je over te geven, met uitschakeling van al je eigen gedachten. Geen enkel ding laat je ongezegd[,]+ niets onverklaard, je suggereert niet, je prikkelt niet (zooals vSchendel dat bv. in zijn beste werk op gevoelsgebied doet) door korte aanwijzingen[,]+ beelden en onuitgesprokenheden om het eigen denkvermogen van den lezerGa naar voetnoot412 aan het werk te zetten; alles wat over een boek of gedicht kàn gedacht worden, schrijf je neer, en je spant al je krachten in, om niets te vergeten. Ik zeg je, omdat ik je diepe inzicht bewonder, en je volkomen oprechtheid vertrouw, ben ik bereid om me zóó aan je betoog over [te] geven, als je dat van me eischt. En het gewin is groot. Maar er zullen er ook velen zijn die het weigeren. Ook brengt deze wijze van werken de ontzettende krachtsinspaning voor jezelf mee, waarvan je spreekt. Je vertrouwt je intuïtie, dunkt me, niet genoeg, je meent dat het je plicht is, om alles uit te denken. Voor mezelf weet ik daar ook alles van. Vroeger schreef ik mijn [pr]oza (niet mijn gedichten) ook zoo, tot aan Vluchtige Begroetingen. Alles ontwierp ik vooruit [,]+ stelde schema's op, maakte woordenlijsten, en werkte aldoor om. Nú weet ik dikwijls smorgens nog niet wat ik smiddags zal schrijven. Op een gegeven oogenblik kreeg ik het gevoel: nu heb ik eindelijk het recht gekregen om mijn intuïtie vrij te laten werken. Ja het is een rècht dat je je met moeite te verwerven hebt. Intuïtie is niet de puberteitscongestie die in de jongelingsjaren een of twee dichtbundels tevoorschijn brengt en dan niets meer. Ook ben ik het niet eens met Bergson's afleiding uit het dierlijk instinct,Ga naar voetnoot413 ik geloof dat intu[ït]ie de na een langen zomer eindelijk gerijpte vrucht is van het bewuste denken, zoodat er van geen zuivere intuïtie sprake kan wezen, zonder een voorafgaande voortdurende training van het intellekt. Zoodoende moet je een recht hebben gekregen op het waagstuk. En me dunkt als iemand daar een recht op heeft dan ben jij het. Maar misschien ben je het heelemaal niet met me eens, en vindt je dat de aard van een literaire kroniek meebrengt dat hij volkomen uitgedacht wordt, en lijkt je misschien intuïtie op dit gebied te gevaarlijk en te onbetrouwbaar. Ook is het mogelijk, dat je gemis aan intuïtie niet wilt toegeven. Ook kan je daarin gelijk hebben; in elk geval is de feilloos juiste kijk die je op het te beoordeelen werk hebt, zeker intuïtief. Maar mìj dunkt ook de uitwerking kon het meer wezen. Dan zou die vervaarlijke afmattende arbeid, [di]en je aan het werk moet besteden, verlicht kunnen worden. Ik schrijf je dit alleen omdat ik ditzelfde doorgemaakt heb, en me gelukkiger voel bij mijn tegenwoordige meer aan ingeving vrijgelaten wijze van werken dan bij mijn vroegere. De verzen van Leopold waren een groote verrassing. Het vijftal van Oostersch spreekt me het meest aan. | |
[pagina 177]
| |
‘verholen gloed ging er de lamp doorblozen
die in het marmer van ons wachten hing.
of Uw voeten zijn als liggende leeuwinnen.Ga naar voetnoot414
Prachtig. Altijd vind ik Leopold het mooist wanneer hij aan de wanhoop van het eigen deerlijk beëngde wezen ontsnapt, in een buiten hem staand beeld of in een van buiten gegeven vorm, zooals bijna overal in zijn Oostersche Verzen[,]+ in Cheops, in Waar op de plecht.... (een van mijn meest beminde)[,]+ in de Kinderpartij, het meisje dat zich uitkleedt, den kop van Beethoven enz.Ga naar voetnoot415 Als hij het enkel over zijn persoonlijk leed heeft drukt hij mij neer. Ontegenzeggelijk is er ook veel moois in die eerste zeven verzen maar er kreunt een klagen doorheen, dat soms zelf gevaar loopt om in mokken te ontaarden: ‘en door alles heen het voortdurend weten:
gekrenkt, gekrenkt en achtergesteld’Ga naar voetnoot416
Ik ben heel goed geweest van den winter. Toos veel hoofdpijn. Pas toch op, dat je je niet overwerkt. Een tocht naar Londen is altijd in onze gedachten. We doen het vast nog eens. Met je vrouw hartelijk van ons beiden gegroet
je AartvdL |
|