Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
(1939)–F.L. Zwaan– Auteursrecht onbekendGrammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft
[pagina 107]
| |
Hooft's Waernemingen op de Hollandsche taal.I. Tijd van ontstaan.Uit de mededeeling van Lambert ten Kate in het voorbericht voor zijn uitgave der Waernemingen,Ga naar voetnoot1) weten wij, dat deze geschreven moeten zijn na 10 December 1635. Ten Kate vertelt nl., dat hij, kort voor het drukken der Waernemingen zou aanvangen, een hs. ervan ten geschenke kreeg van Prof. A. van Kattenburg, die het als het origineele manuscript van Hooft, ontvangen had van Gerard Brandt. Om geheel zeker te zijn, begaf Ten Kate zich met Kattenburg naar den kenner van Hooft's hss.: Gerard van Papenbroek. Deze herkende het schrift van Hooft en deelde hun mede, dat dit hs. geschreven was met Hooft's latere hand, waartoe hij in 1635 overging, precieser: op 10 December 1635. Van Papenbroek toonde hun den brief aan Baek van 10 December 1635,Ga naar voetnoot2) waarin Hooft rekenschap geeft van zijn veranderd schrift. Ook voor de bepaling van den terminus ante quem, geeft Ten Kate reeds een aanwijzing in zijn ‘Aenmerking’ bij de laatste waerneming (126). Hij merkt daar op, dat deze waern. ‘later’ moet geschreven zijn, daar Hooft pas in Sept. 1641 besloot tot de spelling aa in open lettergreep. (Dit werd hem door Van Papenbroek meegedeeld). Hij vond dan ook in het origineele hs., dat de waern. 1 t/m 62 (en de ‘Gedenknis’, d.i. 119-126) bevatte, ‘doorgaends ae voor aa geschreven’. (Opmerkelijk is, dat in de Gedenknis ae niet voorkomt: naamen, waaren). Het is bekend, dat Hooft sinds 16 Sept. 1641 in open lettergreep aa ging schrijven. Na dien tijd komt ae nog wel eens bij vergissing voor, maar hoe langer hoe minder.Ga naar voetnoot3) Ik vestig nog de aandacht op de volgende punten uit de Gedenknis, die louter spellingkwesties bevat, dus één geheel vormt en misschien is opgesteld met het oog op het eerste stuk der Nederlandsche Historiën, dat in 1642 verscheen, maar reeds 23 Februari 1638 voltooid was, | |
[pagina 108]
| |
naar Brandt's mededeeling. In 121 besloot Hooft uu voor r te spellen (muur, zuur, duur) niet ui. In waern. 1-62 vindt men echter uire (13, 22), duir, duiren (53). In 126 neemt hij zich voor voortaan ee te spellen in open lettergreep, maar in 1-62 vindt men nu eens e, dan ee, zonder dat daar eenige regelmaat in te bespeuren is. De conclusie dunkt mij gewettigd, dat niet alleen de laatste waern. (126), maar de geheele Gedenknis (119-126) tot een latere periode behoort, en door Hooft is opgesteld in Sept. 1641 of kort daarna, zijn nieuwe spelling-practijk begeleidend. In ieder geval staat dus vast, dat de laatste waern. van eind 1641 dateert. Daarmee zijn de tijdgrenzen, waarbinnen Hooft deze taalkundige opmerkingen neerschreef, vastgesteld, op uitwendige gronden (aard van het schrift, spelling).Ga naar voetnoot1) Het is echter mogelijk op grond van den inhoud der waern. nog iets naders te weten te komen omtrent den tijd, waarin ze, of althans een gedeelte ervan, moeten geschreven zijn. Het trekt nl. de aandacht, dat Hooft in de voorbeelden, die hij geeft, zoo vaak den naam Henrik de groote, Henrik de derde, Koning Henrik noemt (zie 35, 86, 96, 99, 101, 103). Een sterk bewijs, dat Hooft met zijn Henrik de Groote bezig was tijdens het opstellen zijner waern. levert de naam Desdiguières in 85. Desdiguières was een krijgsoverste van Henrik den Grooten en wordt in Henrik (1e druk, 1626), genoemd op p. 91, 149, 171 (misschien nog op meer plaatsen). Zie voorts nog p. 110 v., voor een derde bewijs. Hoe kunnen de waern. (of een gedeelte daarvan) samenhangen met de Henrik de Groote? De verklaring ligt hierin, dat Hooft in dezen tijd bezig was met een grondige herziening van dit werk, in verband met een nieuwen (derden) druk. Deze 3e druk verscheen in 1638, t'Amsterdam, by Willem en Iohan Blaeu in 4o.Ga naar voetnoot2) Op de titelpagina staat: ‘Naerder overzien, ende vermeerdert’. In een brief aan Huygens van 30 Maart 1638 schrijft Hooft: ‘Hier bij komt Henrik de Groote, | |
[pagina 109]
| |
iets verandert en gemeerdert: oft ook gebeetert, waere my konst te weeten, die wel gehoort heb dat de Tatiaen, waenende in sijn' ouwde daeghen eenighe schilderijen, te vooren gewracht, fraeyer te maeken, de zelve met groove kladden verleelijkte. Dies zeind ik dit stuk, om het te strijken aen den toetsteen van Uwer Ed. Gestr. oordeel, 't welk daerover gestreken, my een slotvonnis verstrekken zal, waer nae ik my hoope in andre te richten’.Ga naar voetnoot1) In een brief van 27 Mei 1638 aan Joachim van Wikkevoort, tot Paris, laat Hooft zich over de drukken van den Henrik aldus uit: ‘d'eerste druck is schoonder ende in grooter form, de tweede al te slecht; de laeste in kleender letter en form dan d'eerste, maer wat duidtlijker gestelt ende vermeerdert. Derhalven gelieve Uwer Ed. Gestr. in zulken gevalle, my te verwittighen, wat soorte daer de dienstighste zal wezen’.Ga naar voetnoot2) Het grootste deel der waern. (Henrik reeds in 35, Desdiguières in 85, Henrik nog in 103 genoemd) is dus m.i. door Hooft geschreven, terwijl hij bezig was zijn Henrik de Groote te herzien voor den derden druk, dus tusschen 1635 en 1638. De Gedenknis (w. 119-126) is van lateren datum, nl. van eind 1641. De grens tusschen de waernemingen voor en na 1638 opgesteld, is overigens niet precies te trekken. Het moet dus mogelijk zijn de waern. te toetsen aan de verbeteringen, die Hooft in Henrik3 aanbracht. Ik heb hiertoe de eerste 40 pagina's uit Henrik1 (1626) vergeleken met 't overeenkomstige stuk in Henrik3 en kon inderdaad telkens de overeenkomsten met verschillende waern. constateeren (Zie de verwijzingen naar Henrik de Groote in de noten).Ga naar voetnoot3) | |
Het Bloemendaalsche exemplaar. (Bl.).Leendertz maakt in zijn Bibliographie der werken van P.C. Hooft melding van een exemplaar van den eersten druk van Henrik de Groote ‘waarin met inkt vele veranderingen door Hooft zelven zijn gemaakt’.Ga naar voetnoot4) Het is mij gelukt dit exemplaar op te sporen. Het is | |
[pagina 110]
| |
thans het eigendom van Mevrouw de Weduwe Hooft van Vreeland te Bloemendaal, die zoo vriendelijk was het mij eenigen tijd ten gebruike af te staan.Ga naar voetnoot1) Dit exemplaar plaatst mij voor een raadsel, dat ik niet heb kunnen oplossen. Op de keerzijde van het schutblad voorin staat, met een mij onbekende hand geschreven: ‘Deeze Henrik de Groote is doorgaans met de eigen handt des Drossaarts verbetert, en verandert’.Ga naar voetnoot2) Het portret van Hendrik IV na de opdracht aan Diedrik Bas, ontbreekt (zie de beschrijving door Leendertz van den 1en druk in zijn Bibliographie). De verbeteringen, door Hooft in dit exemplaar met inkt aangebracht, betreffen voor 't grootste deel de spelling: de c van ck werd overal geschrapt (het is te begrijpen, dat hij wel eens een geval over het hoofd zag). Verder werd tallooze malen a, e, o in open lettergreep veranderd in ae, ee, oo (maar dikwijls liet hij ook a, e, o staan); uu voor r werd ui. In het imperfectum van zwakke werkw. met stam op -d werd alom de enkele d verdubbeld. Dit zijn de hoofdzaken. Enkele spellingswijzigingen van minder ‘omvang’ laat ik maar buiten beschouwing. Naast de spellingwijzigingen, merken wij telkens veranderingen op, die de buiging en geslachten betreffen. Dan zijn er nog enkele verbeteringen, die de woordkeus raken. Uit een vergelijking van Bl. met Henrik3 (Henrik2, 1636, kan buiten beschouwing blijven. Dit is een ongewijzigde herdruk van Henrik1, op onbeteekenende spellingverschillen na: vooral met betrekking tot s-z, g-gh)Ga naar voetnoot3) bleek mij nu, dat de tallooze spellingverbeteringen in Bl. niet zijn overgenomen in den derden druk, wel de veranderingen in de buigingsvormen (een enkel geval daargelaten). De spelling in Henrik3 is gelijk aan die in Henrik1, afgezien van verschillen t.o.v. g-gh, die onbeteekenend zijn, en zonder eenige regelmaat. Behalve in de spelling wijkt Henrik3 af van Bl., door vele omzettingen van zinnen, wijzigingen in de zinsconstructie, en een aantal toevoegingen, die in Bl. ontbreken. Het is mij dus niet duidelijk, wat Hooft met deze verbeteringen in Bl. voor had. Op één plaats in Bl. wil ik nog de aandacht vestigen. Op p. 132 leest men: ‘des overleden Henrik de derdes gedachtenis’. Hooft | |
[pagina 111]
| |
schrapte de derdes door en zette aan den kant: des derden. Dit schrapte hij weer en zette er naast: de derdes. Als men waern. 96: ‘Des overleden Henrik de derdes? oft des overleden Henrix de derde oft' des derden?’ hiernaast legt, dan is duidelijk, dat deze is opgesteld naar aanleiding van de genoemde plaats in Henrik de Groote. |
|