Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
(1939)–F.L. Zwaan– Auteursrecht onbekendGrammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft
[pagina 76]
| |
1. De Resolutien.Van 7 Juli-19 Sept. 1628 beraadslaagden de translateurs van het O. en N.T. over de Nederlandsche taal (deze data zijn bekend uit de Resolutiën). Wat den einddatum betreft, deze komt slechts in twee van de vijf door mij geraadpleegde handschriften voor, en wel na de ‘Miscellanea sub finem proposita’, vóór de Privatim Observata. De taalbesluiten door de gezamenlijke vertalers in 1628 genomen, omvatten dus: a. de beslissingen, meest omtrent spelling, geordend naar klinkers en medeklinkers, beide in alphabetische volgorde b. Beslissingen omtrent de buiging van substantief en pronomen personale. c. ‘Miscellanea’, die tot slot (sub finem) zijn voorgesteld. Nadat a en b waren afgehandeld, werden dus door leden van de vergadering der gezamenlijke vertalers nog enkele taalkwesties opgeworpen, waarover eveneens bij meerderheid van stemmen een beslissing werd genomen. De Privatim Observata moeten dateeren van na 19 Sept. 1628. Zij bestaan uit een reeks vragen (dubieuze punten), waarop het antwoord werd gegeven door onderstreping van het goedgekeurde (‘quibus virgula subducta, ea probantur’). Van wie zijn de Privatim Observata, van wie de onderstrepingen afkomstig? Een duidelijke aanwijzing hierover is nergens te vinden. Ik laat deze kwestie een oogenblik rusten, om er straks op terug te komen. Na de Privatim Observata volgt tenslotte nog een ‘Byvoechsel van de Reviseurs gearresteert’. Deze besluiten zijn afkomstig van de Reviseurs O.T.Ga naar voetnoot1) (echter namen ook de translateurs O.T. deel aan de heele revisie). Zij vormen een Byvoechsel (nl. bij het door de translalateurs beslotene), door de reviseurs besloten (‘gearresteert’). Men vergelijke ook het onderschrift: ‘Reliqua observationi et iudicio interpretum utriusque collegii sunt commissa’. Het overige lieten zij dus over aan de opmerkzaamheid en het oordeel der vertalers (in tegenstelling tot henzelf: de reviseurs).Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 77]
| |
Zijn de Privatim Observata misschien ook van de reviseurs afkomstig? Men zou dit kunnen denken op grond van een mededeeling van Revius in zijn Acta, reeds besproken op p. 67: ‘Wat den nederlantschen stijl belangt, sal daervan in de Vergaderinge niet gesproken worden: maer die yet des aengaende heeft aengemerkt beneffens 't gene alrede is gearresteert, sal 't selve in geschrifte D. Praesidi ter handen stellen. Ende sullen drye gedeputeert worden, om, de Vergaderinge geeyndicht zijnde, op sulcke observatien te letten, ende, tgene sy nodich vinden, te veranderen, by welckers oordeel het blijven sal’.Ga naar voetnoot1) Dit is echter onwaarschijnlijk. Immers, een afzonderlijke commissie, bestaande uit Bogerman, Revius en Gomarus zou over deze zaken beslissen, niet de volle vergadering. Deze afzonderlijke commissie heeft dus dit werk verricht en het is niet waarschijnlijk dat bij de taalbesluiten, die door de gezamenlijke translateurs waren opgesteld en door de gezamenlijke reviseurs O.T. waren herzien, ook deze kwesties zouden zijn opgenomen. De Privatim Observata zullen dus afkomstig zijn van de gezamenlijke translateurs. Ik stel mij den gang van zaken aldus voor: na het nemen van de eigenlijke taalbesluiten kwamen zij bij hun vertalingsarbeid nog allerlei tegen, waarover twijfel mogelijk was. Zij hebben deze punten waarschijnlijk voorloopig opgeteekend. Nu zijn er twee mogelijkheden: òf de translateurs zijn nog eens samengekomen om hierover te besluiten, waarbij de beslissing dan werd aangeduid door onderstreeping van het goedgekeurde: òf zij hebben de beslissing over deze vraagpunten overgelaten aan de reviseurs, die op dezelfde wijze deze noteerden. De eerste mogelijkheid lijkt mij minder waarschijnlijk. Immers er is bij geen enkel onderdeel van de Privatim Observata revisie van de herzieners van het O.T. Zij zouden dus deze heele afdeeling der besluiten van translateurs O.T. zonder eenige wijziging hebben geaccepteerd. De tweede mogelijkheid lijkt mij dan ook aannemelijker. Later werden zij nog weer herzien door de reviseurs N.T. De werkzaamheid der reviseurs moest hierboven reeds ter sprake komen. Uit de Acta van Revius weten wij, dat dezen van 12-19 Juli 1633 over de resolutiën beraadslaagden: ‘Den 12 July, Alsoo beyde collegien der oversetters, namelyck des Ouden ende Nieuwen Testaments Ao 1628 in Julio vergadert zijnde, t'samen beraemt hadden eenen voet van Orthographia, ende wat meer de Nederduytsche tale aenginck, om denselven in dese Translatie te volgen, heeft D. Praeses 't gene daer van was by een gebracht, de Vergaderinge voorgehouden, | |
[pagina 78]
| |
waerop in verscheyden sessien is gebesoigneert, ende hebben de Revisores op alles met de meeste stemmen geconcludeert, ende oock eenige observatien daer by gevoecht, blijckende by 't gene hier op 't eynde is gestelt, onder de letteren A A A.Ga naar voetnoot1) ‘Den 19e July .... De observatien aengaende den Nederduytschen stijl ende orthographia, afgedaen ende besloten zijnde, is goet gevonden daetlick te treden tot de Revisie.....’Ga naar voetnoot2) Tenslotte werden de Resolutiën, zooals deze door de Reviseurs O.T. waren herzien, Privatim observata, en Byvoechsel inbegrepen. opnieuw beschouwd door de Reviseurs N.T. Aangezien van de revisievergaderingen voor het N.T. geen officieele acta zijn opgemaakt,Ga naar voetnoot3) kunnen wij dit alleen weten uit de ‘acta’ van Renesse: den z.g. Commentariolus Historicus, en de mededeelingen van Sibelius. Renesse deelt in zijn Commentariolus mee: ‘Sessiones diende aliquas transegimus in examinando libello orthographico, hic illic a fratribus Versoribus et Revisoribus V. Test. dissidentes, quae discrepantia in perpaucis locis a me isti libello inserta est, et hic compendio exhibetur’.Ga naar voetnoot4) Uit zijn uitvoeriger notulen in manuscript bewaard, (Quotidiana Sacra I, Rijksarchief) blijkt, dat in de tweede zitting begonnen werd met de behandeling der ‘schriftelicke besoinges der Versores ende Revisores V.T. nopens de orthographie te houden in het spellen der woorden in de translatie des Bybels’. In de derde en vierde zitting werd dit voortgezet. In de vijfde sessie ‘is geabsolveert het lesen van de orthographie, waervan ick een nette gecorrigeerde copie hebbe behouden onder mijne M.S.’ (in margine: ‘die in het 2e deel van dese mijne adversaria te vinden, nl. (?) daerbij gebonden’. Inderdaad vindt men achter in het tweede deel der Quotidiana Sacra een exemplaar van de Resoluties). Sibelius geeft den geheelen gang van zaken beknopt weer in de eerste van zijn Regulae,Ga naar voetnoot5) waaruit ook blijkt hoe zorgvuldig de Resolutiën door hen zijn beschouwd en hoe weinig veranderingen werden aangebracht. De wijzigingen en opmerkingen door de Reviseurs van het N.T. staan in de bovengenoemde copie van Renesse, èn in zijn Commentariolus (hier bij elkaar geplaatst). Een nauwkeurige vergelijking van de opgave in den Commentariolus met de revisie zooals die in Renesse's copie staat (Renesse acht deze zelf noodig),Ga naar voetnoot6) leerde mij, dat deze volkomen overeenstemmen, be- | |
[pagina 79]
| |
halve in het volgende: Renesse's copie geeft ook revisie bij C 4; en voegt aan de passage over de ‘verba formalia’ een verklaring toe. Voorts geeft de Commentariolus ten onrechte als rev. N.T. bij de passage over lieden: ‘conclusum plene scribendum esse’, dat reeds rev. O.T. was. | |
2. De handschriften van de Resolutien.Terwijl Hinlopen voor zijn uitgave over drie hss, beschikte, waaronder een, dat ‘alle kenteekenen’ droeg ‘van het eigen handschrift van Jacobus Revius te wezen’, bezorgde Heinsius een nieuwe uitgave, naar één handschrift, niet van Revius, uit het Oud-Synodaal archief. (Zie beneden hs H.) Een nader onderzoek in dit archief leerde mij de volgende vier hss. kennen, die ik A, C, R, H noemde. Hs. A: dit is het ‘Autographum van de Handelingen der translateurs ende reviseurs des Ouden Testaments.’ Deze foliant, in perkament gebonden, bevat 1o de ‘Acta der geauthorizeerde translateurs ende Reviseurs der translatie des Ouden Testaments, aengevangen binnen Leyden, den 9en Julij nieuwen Stijls 1633’, met de bekende hand van Revius geschreven (ik vergeleek nog met een facsimile van Revius, opgenomen in de dissertatie van W.A.P. Smit over Jacobus Revius. Vgl. voorts nog beneden p. 81), en onderteekend door den praeses der revisie-vergadering, Bogerman en den scriba Revius (de handteekeningen zijn authentiek). 2o. de oorspronkelijke binnengekomen brieven, en copie van de uitgegane brieven in Revius' hand (slechts één brief in het hs. van Teeckmannus. Dit was een bijzonder geval.Ga naar voetnoot2) Alle uitgegane brieven niet onderteekend, op één na: nl. de brief aan Larenus van 11 Juli 1633, letter AA, met de bekende handteekening van Revius). De brieven zijn precies die, welke Revius in zijn acta noemt met verwijzing naar de letters A enz., en liggen ook precies in de volgorde, waarin zij in de acta worden genoemd: A, B, C enz., eindigend AA, BB, CC, DD, EE. 3e. De ‘Resolutiën’ in Revius' hand, onderteekend door Bogermannus en Revius (de handteekeningen zijn authentiek, gelijk aan de bovenvermelde). We hebben hier dus inderdaad te maken met het ‘Autographum’ van de acta der revisie O.T., d.w.z. het door praeses en scriba onderteekende verslag van de handelingen der reviseurs O.T., met alle daarbij behoorende stukken, de ingekomen brieven in origineel, de uitgegane brieven in copie door den scriba, de ‘Resolutiën’ in de hand van den scriba, en wederom voorzien van en gesanctionneerd door de handteekeningen van praeses en scriba. | |
[pagina 80]
| |
De naam autographum kan aanleiding geven tot misverstand.Ga naar voetnoot1) Ik kan hier niet breed op ingaan en volsta dus met de mededeeling, dat met Autographa van den Statenbijbel in de 17e en volgende eeuwen bedoeld werden de gedrukte stukken in de kist op het Leidsche Stadhuis, thans in het Oud-Synodaal archief.Ga naar voetnoot2) Aanvankelijk was geen ‘autographum’ van de acta der revisie O.T. hierbij aanwezig. Op de Zuid-Hollandsche synode van Rotterdam 1641 werd dan ook door den oud-reviseur van het O.T. Abdias Widmar gevraagd, of in de kist ook niet moesten worden gelegd de ‘geauthentizeerde historische acten van 't gebesoigneerde in de revisie des Ouden Testaments’Ga naar voetnoot3) De synode besloot daarop: ‘dat men elcken Synodo daervan [d.w.z. van die vraag] sal copie geven, ende sal oock D.D. Polyander à Kerckhoven, die van wegen de Synodus van Zuyd-Hollant doemaels over de revisie is geweest, daerover per Deputatos ordinarios aengesproken werden. Ende wordt het voorder collationeren, authentiseren ende inleggen van dese acte in de voorsz. kiste bevolen den coetui correspondentium.’ (d.i. de bekende ‘commissie ad autographa’, sinds 1641 belast met de drie jaarlijksche visitatie der ‘nationale schrifof ‘synodale pampieren’.)Ga naar voetnoot4) Op de Zuid-Hollandsche synode van Gorkum, 1642, bleven ‘de Deputati belast aen te houden bij D. Revio, om te obtineren de geauthentiseerde historische acten van 't gebesoigneerde in de revisie des Ouden Testaments, daervan Art. 28, oock mentie wordt gemaeckt.’Ga naar voetnoot5) Op de Zuid-Hollandsche Synode van Brielle, 1643, kon worden gemeld: ‘Acta collegii revisorum zyn van D. Abdia Widmario gesonden aen de gedeputeerden des Synodi van NoordthollantGa naar voetnoot6) ende zijn by haer in zyn kiste geleyt’.Ga naar voetnoot7) Het heeft dus blijkbaar eenige moeite gekost deze acta van Revius los te krijgen. Het is uit het voorgaande reeds duidelijk, dat dit hs. de hoofdtekst moest worden van dezen herdruk der Resolutiën. Ook andere redenen zijn daarvoor, waarover beneden. Hs. C. Ook dit hs. is van Revius.Ga naar voetnoot8) Deze foliant 9 uit het Oud Synodaal Archief, in perkament gebonden, is omvangrijker dan het | |
[pagina 81]
| |
bovenbehandelde Autographum. Voor den rijken inhoud zie men de inhoudsopgave bij Janssen. Na één onbeschreven pagina, vindt men op pag. 2 de volgende aanteekening: ‘Dit autographum door de ondergetekende gekogt, uyt de Bibliotheek van wijlen de Heer van Schelle, in leven Bailluw der Noordwyken, is door deselve ten geschenke gegeven aan de Eerwaarde Synode van de Hervormde gemeente in het koninkrijk der Nederlanden als behoorende tot de verzameling van stukken van de Revisores en Translatores des Oude en Nieuwe Testaments. Alkmaar den 31 Meij 1822. Jonkheer J.C. Baron Latour’ Daaronder met potlood deze aanteekening: ‘N.B. Dit autographum is blijkbaar geschreven met de bekende hand van Jacobus Revius. N.J.K.’ [Kist]. Deze foliant bevat de acta (zonder onderteekening) vervolgens een groot aantal brieven, niet alleen die bij de acta behooren, zooals het Autographum die uitsluitend bevat, maar nog een aantal andere, die men in de uitgave van Hinlopen vindt; bovendien nog de nummers 1 t/m 12, 29, 30, 35, 36, 37 der inhoudsopgave van foliant 9 in den catalogus-Janssen. Na de brieven volgen de ‘Resolutien’, daarna nog enkele extracten uit het register der Resoluties van de Staten-Generaal. Hier achter op een losse, ingeplakte strook een copie van art. 19 en art. 20 ‘in fine’ van de acta der Synode van Gorinchem, 1642, waarvan boven ‘art. 20 in fine’ reeds werd geciteerd. Revius, die het Autographum nog een tijd heeft ‘vastgehouden’, beschikte dus nog over een copie (daarom noemde ik dit hs. C. De copie wijkt overigens vrij sterk af van het Autographum)Ga naar voetnoot1) en voegde hierbij, niet alleen de brieven bij de acta behoorende, maar ook alle andere brieven en stukken, die op eenigerlei wijze verband hielden met de revisie van het O.T. Hs. R. Dit hs., achter Renesse's Quotidiana Sacra II bijgebonden, kwam boven reeds ter sprake. Het bevat een copie van de Resolutien met de revisie O.T. en de revisie N.T.,Ga naar voetnoot2) niet in Renesse's hand (iedere reviseur O. en N.T. ontving, naar ik vermoed, zulk een copie); daarin zijn verbeteringen, onderstrepingen, ook oplossingen van sommige afkortingen aangebracht door Renesse, die naar hij zelf zegt, in 1654, als lid van de vergadering ter vaststelling van de drukfouten in de 1e editie des Statenbijbels te Leiden aanwezig, hiervan gebruik maakte om zijm copie te vergelijken met ‘het exemplaar van Jacobus Revius’ (dit kan niet het Autographum zijn; Renesse moet hs. C gebruikt hebben blijkens de varianten; dit blijkt ook hieruit, dat hij | |
[pagina 82]
| |
in zijn manuscript: Acta Historica enz. deel VIII uit de serie-Renesse in het Rijksarchief, alle brieven uit foliant 9 beschrijft). Wat in zijn copie stond en niet bij Revius, duidde hij aan met: ‘non habet hoc Revius’ e.d. (zie de varianten). Het hs. is in octavo-formaat, op den omslag is door Renesse geschreven: ‘ponatur M.S. achter acht met Historica [acta] versionis et revisionis.’Ga naar voetnoot1) Even lager: ‘Concepten ende resolutien nopens de Orthographie te houden in het spellen In den Bybel ontworpen en de gearresteerd by het Collegie van....Ga naar voetnoot2) oversetters ende reviseurs beyde van het O. en N. Testament’. Hs. H. Dit folio-hs. der Resolutien, niet van Revius' hand, door Heinsius uitgegeven,Ga naar voetnoot3) vindt men evenals A en C in het Oud-Synodaal archief. Het bevat de Resolutien, echter niet het Byvoechsel van de Reviseurs gearresteert.Ga naar voetnoot4) De oorspronkelijke folio-bladzijden zijn blijkbaar later in tweeën gesneden (verticaal) en deze helften, resp. de Resolutien en de revisie O.T. bevattend, zijn verkeerd gebundeld, zoodat in alle opzichten de goede volgorde verstoord is (ook de revisie past niet bij de Resolutien op de bladen ernaast).Ga naar voetnoot5) Tenslotte zijn mij nog twee hss. bekend buiten het Oud-Synodaal archief: U en M. Hs. U. Dit folio-hs. berust in het oud provinciaal kerkelijk archief van Utrecht. Het heeft een papieren omslag, waarop geschreven staat: ‘Acta Revisorum Vet. Testament’; achter op den omslag: ‘copij vande geauthorizeerde Translateurs ende reviseurs der translatie des O.T.’ Het heeft denzelfden inhoud als het Autographum, waarmee het ook vrijwel geheel overeenstemt. Op de eerste bladzijde staat links in den hoek: ‘copye Pro Abdia Widmario’, terwijl op de laatste pagina voorkomt (zie de variant): ‘Dese copye accordeert mede gecollationeert zijnde van my Abdias Widmarius.’ We hebben hier derhalve te doen met de copie der acta met het bijbehoorende voor Widmar, door hem vergeleken (met het Autographum vermoedelijk). Hs. M. Dit hs. der Resolutien berust in de bibliotheek der Maat- | |
[pagina 83]
| |
schappij van Letterkunde. Het is een laat afschrift, naar ‘het oorspronkelijk, berustende in 's-Gravenhage onder de bewaring van de Deputaten der Zuid-Holl. Synode.’ Volgens een aanteekening op het schutblad was de afschrijver Gelinus van Spaan, ‘eenen bekenden Rotterdammer, zoon van Ds. Joannes van Spaan, en denkelijk kleinof achterkleinzoon van Gerrit van Spaan, Schrijver der Beschrijvinge van Rotterdam, 1698’.Ga naar voetnoot1) LeendertzGa naar voetnoot2) wees er reeds op, dat het afschrift wel keurig is geschreven, maar nogal onnauwkeurig is.Ga naar voetnoot3) Ik heb dit hs. dan ook verder buiten beschouwing gelaten. | |
3. Wijze van uitgave.Als hoofdtekst is hier uitgegeven A, omdat dit het officieele, door Bogerman en Revius onderteekende, door Revius geschreven hs. der resolutien is. Bovendien blijkt uit een zorgvuldige vergelijking met het andere hs. van Revius, C, dat A het beste is. Ik wijs hier slechts op het ontbreken in C van O 20, 21, 22 en de revisie O.T. bij F 7. Merkwaardig is bovendien, en dit onderscheidt het van alle andere mij bekende hss., dat in A enkele latere toevoegingen zijn geschreven, niet met de hand van Revius. Dit zijn de volgende: op. p. 215 de toevoeging bij de revisie O.T. bij u, uw, uwe enz. in de Miscellanea; op p. 219 de toevoeging bij An uwe Godt enz. in de Privatim Observata; op p. 221 de toevoeging bij no. 4 van het Byvoechsel van de reviseurs gearresteert. Ik heb even gedacht, dat deze toevoegingen afkomstig zouden kunnen zijn van Widmar, die zich in het bijzonder moeite gaf om het Autographum in de kist te doen opnemen.Ga naar voetnoot4) De hand lijkt echter niet op die van Widmar, zooals men ze vindt in de opmerking onder de Resolutien hs. U. In hs. A zijn de folio-pagina's verticaal in twee helften verdeeld, aan de eene zijde staan de besluiten van de gezamenlijke translateurs van 1628, aan de andere de opmerkingen der reviseurs O.T. Daarbij | |
[pagina 84]
| |
zijn besluiten en revisie afwisselend links en rechts geplaatst, zoodat de rubrieken uiterst links en uiterst rechts en die in het midden steeds gelijksoortig zijn (hetzelfde geldt voor de hss. C en U). In plaats daarvan heb ik de revisie O.T. inspringend onder de besluiten geplaatst, wat mij overzichtelijker leek dan het plaatsen onder een streep aan den voet der bladzijden (aldus Heinsius in zijn uitgave.) De meeste besluiten werden door de reviseurs O.T. overgenomen. Dit werd in de revisie-helft aangeduid met ‘manet’ e.d. Het leek mij niet noodig (Heinsius is in zijn uitgave van dezelfde meening) dit in mijn uitgave op te nemen. Alle besluiten, waarbij geen ‘rev. O.T.’ is opgegeven, zijn derhalve door de reviseurs ongewijzigd goedgekeurd. Bovendien was het moeilijk om dit ‘manet’, enz. op te nemen, doordat de revisie-helft van verscheidene bladzijden in A wit is gebleven, op de enkele punten na, waar inderdaad een opmerking werd gemaakt, terwijl op andere bladzijden op de revisie-helft ‘omnia probata’ is aangeteekend. C daarentegen plaatst bij elk nummer ‘manet’ of combineert enkele nummers door een accolade met ‘manent’, of plaatst ook wel boven aan de pagina ‘omnia manent’. De andere hss. wijken hierin weer af van A en C. Ook de varianten-opgave hiervan zou bezwaarlijk geweest zijn en..... nietsbeteekenend. De verschillende wijzen, waarop in de teksten de goedkeuring der taalbesluiten door de reviseurs O.T. is aangegeven, is dus in deze uitgave buiten beschouwing gelaten. Men vindt hier derhalve uitgegeven de ‘Resolutien’ met de rev. O.T. naar hs. A, met de varianten uit de hss. C, R, U, H, terwijl de rev. N.T. uit hs R. is opgenomen. De andere hss. immers bevatten niet de opmerkingen der reviseurs N.T. De rev. N.T. is op dezelfde wijze inspringend onder de betreffende taalbesluiten geplaatst. Voor vergelijking van de rev. N.T. in R en in den Commentariolus, zie p. 78 v. Voor de duidelijkheid heb ik, evenals Hinlopen en Heinsius deden, gebruik gemaakt van verschillende lettertypen. In de hss. is alles gelijk geschreven, zonder onderstrepingen (slechts een enkele maal vindt men een streep). De telkens voorkomende afkortingen zijn meestal door mij opgelost (vgl. Heinsius), zonder dat dit in den druk is aangeduid. Bij de varianten-opgave heb ik buiten beschouwing gelaten a) verschillen t.a.v. de afkortingen, b) leesteeken-varianten, tenzij deze invloed hadden op de beteekenis, c) verschillen in al of niet schrijven van hoofdletters, d) onderstrepingen (behalve vanzelfsprekend in de Privatim Observata). 2) De Memorie van de translateurs O.T. voor de reviseurs O.T. vindt men hier uitgegeven, zooals zij voorkomt in foliant 9 (vgl. bij hs. C. boven). Deze Memorie vindt men ook in een iets afwijkende | |
[pagina 85]
| |
lezing in foliant 8, waaruit Heinsius ze (gedeeltelijk) opnam.Ga naar voetnoot1) Bovendien laschte Renesse ze in, in de copie der Acta rev. O.T., in deel VIII van de serie manuscripten van Renesse in het Algemeen Rijksarchief.Ga naar voetnoot2) Varianten-opgave leek mij hier niet noodig. 3) De Commentariolus Historicus Een kleine uiteenzetting over Renesse en zijn manuscripten lijkt mij hier gewenscht. De reviseur van het N.T. Ludovicus Gerardus à Renesse,Ga naar voetnoot3) predikant te Maarssen bij Utrecht, (in 1638 te Breda, waar hij sinds 1646 tevens hoogleeraar was aan de Illustre School, aldaar gestorven 1671) is wel een zeer ijverig man geweest, getuige de van hem bewaarde acht foliodeelen manuscript in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage (bovendien is er nog een deel in het Rijksarchief van Overijssel te Zwolle, dat echter voor dit onderzoek van geen belang is).Ga naar voetnoot4) Over de wijze waarop deze manuscripten in het archief der Staten van Holland zijn terecht gekomen, kan ik hier niet uitvoerig spreken.Ga naar voetnoot5) De pogingen, door de Synode van Utrecht (reeds in 1644), de Synode van Zuid-Holland van 1671 (Renesse stierf in dit jaar) en volgende jaren, in het werk gesteld, om de manuscripten van Renesse in handen te krijgen, werden eindelijk met succes bekroond, doordat de te hulp geroepen Staten van Holland in 1675 de notulen van Renesse ‘bestaande in agt Volumina in folio’ kochten voor de som van f 315.-.Ga naar voetnoot6) De reden, dat men deze hss. zoo gaarne wilde bemachtigen, was, dat men de publicatie ervan gevaarlijk achtte voor het gezag van den Statenbijbel en vreesde, dat deze allerlei onrust zou teweeg brengen (vgl. beneden iets dergelijks bij de hss. van Sibelius). Van de manuscripten van Renesse is tot nu toe, zoover ik weet, niet het gebruik gemaakt, dat ze verdienen. Voor het onderzoek omtrent de Statenvertaling van het N.T. hebben bij mijn weten de theologen ze nog nooit geraadpleegd, terwijl hier het materiaal voor zulk een onderzoek opgetast ligt! De serie-Renesse in het Rijksarchief bestaat | |
[pagina 86]
| |
uit acht foliodeelen, waarvan een korte beschrijving hier volgt. I. In perkament, gebonden op vijf doorgestoken rugbanden. Op het voorplat van den band staat de algemeene titel (die op de deelen I t/m VII voorkomt): Scripta ad N. Testamentum. Verder: Quotidiana Sacra spectantia Revisionem IV Evangelistarum in conventu Lugd. Batavo conscripta 1634 16 Novembris et deinceps absoluta 1635 12 Martii Pars Prima. M.S. in folio. Num. 1 (op de voorplatten der deelen I t/m VII staat de doorloopende nummering 1 t/m 7, op den rug onderaan vindt men de volgnummers N XVI-XXII). Op den rug: M.S. Quotidiana Sacra in Revisionem IV Evangelistarum Num.1; onderaan: N. XVI. Het hs. is niet gepagineerd, het bevat naar mijn ruwe schatting drie- tot vierhonderd pagina's Op het voorste schutblad vindt men een opdracht van Renesse aan zijn ‘kinderen ende kindskinderen’, gedateerd 10 Maart 1662. Het hs. van Renesse is uiterst moeilijk te ontcijferen, zoodat alleen door zeer langdurige oefening en bestudeering alle onleesbare plaatsen misschien zouden kunnen worden opgelost. Gaarne zou ik deze opdracht hier overnemen, maar dat zou mij te ver van mijn onderwerp afvoeren. Ik citeer er slechts dit uit: (de onleesbare plaatsen in stippels) ‘dese twee stucken [deel II is nl. het vervolg] behelsen t'gene van dage tot dage tot Leyden verhandelt ende gesproken is op de oversettinge des N. Testaments.... ende hebbe ick in de vergaderinge der Reviseurs dit van bladzijde tot bladzijde over de Besoinges also aengeteeckent wat elcke Reviseur op dat capittel ende op de marginale aentekeningen ende op de Parallela gesproken heeft, ende wat elcke reyse met meeste stemmen is gearresteert. Niemant heeft dat gedaen onder alle reviseurs als ick alleen, ende dit hebbe ick daerna so byeengebracht ende doen inbinden, in twee volumina onder (?) de tyden van.....’ Hij vertelt, dat een professor (naam onleesbaar) hem dringend verzocht ‘om dit hem tot een testament na te laten, maer strecke het ul. tot een juweel, want hier can men sien hoe sorghvuldigh de nieuwe oversettinge des N. Testaments is uytgemaeckt (?), watte (?) geleerde consideratie tusschenbeyde voor (?) gekomen zyn, hoe dickwils elck capittel is ge.... geweest, wat elcke Revisor gesproken heeft, ende het onderscheyt (?) der verstanden(?) van reviseurs, waerom dat vele texten ende notitien aen de kant sus ende soo gestelt ende verandert zijn, dat niet alles met eenpaerige is afgehandelt, maer dickwijls met overstemminge, ende wt (?) dese papieren can men altyt van tijt tot tijt letten hoe de eerste oversettinge is gearresteert, offer mettertyt.....inkropen door het meenigvuldige drucken, ende herdrucken van den Bijbel.’ Hij eindigt | |
[pagina 87]
| |
met de aanmaning: ‘Daerom smytse niet uyt de hant, maer bewaertse seer sorghvuldigh in een kist ofte koffer bysonder byeen in selve (?) orde, als ick se nu byeen gebracht hebbe.’, een aanmaning door de kinderen uitstekend ter harte genomen. (vgl. boven). Na een aantal onbeschreven pagina's begint het verslag van de sessio prima, 1634 16 Novembris, ‘De vergaderinge geleyt ten huyse D. Wallaei, enz.’ Het hs. is zeer slordig, overal vindt men doorhalingen en in margine zeer klein geschreven bijvoegingen. Wij hebben hier m.i. te maken met haastig neergeschreven klad-notulen, tijdens de revisie-vergaderingen op het papier geworpen. In de zesde sessie ging men over tot de revisie van het eerste hoofdstuk van Mattheus. Hoofdstuk na hoofdstuk van de vier Evangelien wordt achtereenvolgens behandeld; aan het einde vindt men nog eenige losse vellen met ‘Reservata’Ga naar voetnoot1) en ‘Responsiones’. II. In Perkament, op 5 doorgestoken rugbanden, formaat als voren. Algemeene titel als van deel I, op het voorplat verder: Quotidiana Sacra in revisionem versionis Belgicae N. Testam. Pars II. Op den bandrug: Quotidiana Sacra in revis. N.T. Pars II ab Actis ad finem usque N.T. num. II. Onderaan: N. XVII. Op het eerste schutblad: ‘Cum orthographia Belgica in fine’. Na een aantal onbeschreven pagina's, volgt een ingevoegd blad met de gebruikte afkortingen en hun oplossing, daarna de Considerationes in Acta Apostolorum D. Revisorum deputatorum ad Revisionem versionis N. Testam. De notulen van de revisie van het eerste hoofdstuk der Handelingen volgen dan, daarna van hoofdstuk twee, enz. enz. Achterin het besproken hs. R der Resolutien. Voor de vijf volgende deelen volsta ik met de titels op de voorplatten der banden op te geven. III. De IV Evangelisten Volumen III M.S. in folio compactum begrypende de 4 Evangelisten in Nederduyts so als die ons zyn eerst toegesonden geweest om te revideren doorgaens met myne annotatien. IV. Volumen IVum M.S. in folio; compactum begrypende de Handelingen der Apostelen tot Judam ooc incluis op voorige wyse. V. Volumen Vum. M.S. in folio compactum begrypende noch eens de Handel. der Apostelen ende vervolgens over het geheel N. Test. ende het grootste deel der Apocryphe boeken sonder myne notulen, uytgenomen in de brief Judae ende Apocalypsis ende Apocryphe | |
[pagina 88]
| |
boeken, by welken sommige oock zyn geset de correctien der reviseurs.Ga naar voetnoot1) VI. Volumen VIum M.S. in folio. Compactum begrypende het boek der Wysheyt ende Ecclesiasticus met de correctie der reviseurs. VII. Volumen VIIum. Het geheele Nieuwe Testament, so alst ons eerst is toegesonden ende daerna by de reviseurs verandert: hetwelke (?) in druck het andere in schrift alles van myn hant.Ga naar voetnoot2) VIII. gebonden op 5 doorgestoken rugbanden, formaat als deel I en II, geen titel op het voorplat. Op den rug: Acta Historica conventus ad Revisionem versionis Biblicae etc. 1662. Onderaan XXXIX. Op het voorste schutblad: Acta historica conventus revisorum ad novam versionem Biblicam etc. Etiam ex Revio Historica ad Revisionem versionis V. Testamenti. Haec bene observentur a meis haeredibus. Daarna een opdracht aan de kinderen. Na drie pagina's wit volgt een inhoudsopgave door Renesse: 1. Acta historica conventus revisorum ad versionem Belgicam V. et N. Testamenti et librorum Apocryphorum. Quae occurrerunt digna annotatione in Revisione V. Testam. eorum apographum mihi suppeditavit d. Teeckmannus. Quae in Rivisione N. Testam., ea ipsemet collegi, et eorum apographum cum filio meo Frederico synodo Ultrajectinae illud petenti misi. N.B. Quae ortographiam spectant et hic non habentur inveniet ea lector aut indagator in meis quotidianis sacris peculiari libello prioriGa naar voetnoot3) volumini inserta. Et sic haec historica narratio poterit esse κειμηλιου instar et seorsim accurate impingatur. Scripsi 9 Sept. 1645. Breda. Hij voegt er een aanteekening bij: ‘Hier by zijn gevoegt myne notulen over 't gebesoingieerde in October, November, December 1654 van wegen de revisie der druckfouten in de eerste druck der nieuwe oversettinge des Bybels ingeslopen. Ende zyn in alle dese dingen aenmerckelicke saecken die weynighe weten ende hebben. Dient daerom dit schrift welbewaert by myne kinderen. Scripsi desen 3 September 1655 in Breda.’ Na drie pagina's wit volgt de titel ‘Commentariolus Historicus.....’. In margine schrijft hij: 1645 8 Sept. | |
[pagina 89]
| |
transmisi copiam hujus commentarioli cum meo Frederico cum.... litteris tum ad synodum Ultraject. quae ordinarie habetur Septemb. stylo vetere tum private ad dominum Teeckmannum, vel alium ex Deput. synodi Ultraject. Op dezen titel volgt het klad van den brief van Renesse aan de synode van Utrecht te begeleiding van zijn Commentariolus, daarna de kladbrief aan Teeckmannus. De kwestie is deze: In 1643 richtte de synode van Utrecht zich door Teeckmannus tot Renesse met het verzoek haar een afschrift van de acta der revisie-vergaderingen van het N.T. te doen toekomen. Ik citeer uit de brief van Teeckmannus:Ga naar voetnoot1) ‘Jussus sum a Synodo nostra, si bene memini aut Deputatis, petere a Rev. vestra, apographum Actorum Historicorum vestri Conventus ad Revisionem N. Testam: sicuti exhibui Revisorum Vet: Testamenti, scilicet quae concernunt, Ordinem et modum, et Historica, quae intercurrerunt, Epistolas ultrocitroque missas et similia; Quandoquidem Synodi nostrae nomine bona istius Coetus pars fuisti; Et acta seu Diarium sine dubio tale a Scriba Vestro est confectum;’. Renesse antwoordde hier op 6 Juli 1643,Ga naar voetnoot2) dat geenerlei ‘acta historica’ van hun vergaderingen waren gemaakt. Wel hadden de afzonderlijke leden notulen gemaakt, de een meer dan de ander. Sibelius heeft allen daarin overtroffen.Ga naar voetnoot3) Hij raadt de Synode aan het eens bij hem te probeeren of ook bij Dematius. Indien Sibelius niet bereid is zijn aanteekeningen af te staan en Dematius geen notities heeft en de synode met zijn ‘annotatiunculae’ tevreden is, dan ‘per ocium libentissime mea quotidiana Sacra percurram, et quae digna communicatione excerpam, ita tamen, ut ne publica aut collegialis, sine consensu reliquorum fratrum Revisorum, illis detur authoritas, nam etsi non dubito, quin fideliter omnia, aut pleraque saltem obvia, quae erant alicuius momenti annotaverim, tamen nec Scriba fui, nec mutua aut publica fuit unquam istorum actorum inter nos collatio, approbatio, Ordo aut Consensus, ut illa posteritati, publico Collegii Revisorum nomine, aut nostris singuli Synodis ullo modo servaremus aut consecraremus.’ Aangezien Dematius scheen ‘te difficulteren’ (over Sibelius wordt verder ge- | |
[pagina 90]
| |
zwegen) verzocht de gedeputeerde der synode van Utrecht Timannus Heer, in 1644 beleefdGa naar voetnoot1) ‘dat het UU. EE. ghelieve, als die van dese Synode, tot desen wercke ghecommitteert zijt gheweest, UE. Notulas historiales ons te communiceren.’ Zoodat Renesse in 1645 er toe overging, uit zijn Quotidiana Sacra een excerpt te maken, bevattende wat hem der mededeeling waardig scheen. Inderdaad vind ik in deel I der Quotidiana Sacra, in de notulen der eerste sessies, een groot deel van den Commentariolus terug in ietwat anderen, vaak beknopteren vorm. Gezien de groote moeilijkheden, die het schrift van Renesse baart, moest ik ervan afzien den verderen inhoud van den Commentariolus uit de twee deelen der Quotidiana Sacra op te diepen, een taak, die ook nogal onvruchtbaar schijnt. De begeleidingsbrief bij den Commentariolus, die nog niet is uitgegeven, luidt aldus: Aen de E. synode van Utrecht. Eerwaerde, wyse, hooghgeleerde, godtsalige seer bescheydene in Jesu Christo medebroederen. Hoewel ick hier in des heeren oogst seer onledigh ben, so hebbe ick evenwel nu eenmaal uyt myne notulen dit bygevoeghde schrift op uw EE. vriendelick broederlick aenhouden(?), sommierlick 'tsamengebrocht. Myne observatien over 't geheele werck des N.Testaments zyn seer vele ende alle ter loops gestelt gew.... losse.... dat ick niet teffens ende achter een, maer altemet na lust ende gelegentheyt myne manuscripta doorsocht ende hierinne hebbe gearbeyt. Ick geve de meeste toegevoechde brieven in Nederduytsch ende een historisch verhael in Latijn.... dat ickse also vinde in myne pampieren. Oock en rake ick niet alles aen, maer het voornaemste dat ons voren(?) gekomen is. Het kan oock zijn, dat ick het een oft het ander niet wel gehat(?) en hebbe, ende daerom so sende so.... ick dit.... Uw EE. met vertrouwen dat Uw EE. daerinne sult hebben ge.... in welcker name ick over de Revisie ben gebruyckt geweest, ende niet als een publicum, maaer als meum privatum scriptum, ende 'tselve weghleggen onder uw EE. synodale schriften tot gerief in tyd en wyle.... hierby mynen vaderlicken.... Belief dan Eerw. broederen dese myne arbeyt in dank aentenemen. Ick hebbe dese copie in alles vergeleken met myn origineel, ende vinde het wel gecopieert, daerom oock tselve met myn hant onderschreven. De.... onse Heere Jesus Christus die volmake U in allen goede werck denwelcken sy de heerlykheyt in alle eeuwigheyt Amen. Uw EE. in Christo medebroeder. 1645 8 Sept. In Breda. | |
[pagina 91]
| |
Uit den zeer moeilijk te ontcijferen brief aan Teeckmannus (‘vel eo absente D. Tymanno, vel alicui ex deputatis synodi ultrajectinae’) citeer ik slechts dit: ‘Aegre haec omnia potui impetrare, ut meas schedas excuterem, et tamen omnes debui percurrere priusquam cum aliquo ordine hanc historiam concinnarem’. Na deze brieven volgt na een onbeschreven pagina de Commentariolus onder den titel: Acta Revisorum N.Testam. ex meis notis excerpta in usum Synodi Ultrajectinae. Deze is gepagineerd en beslaat 22 bladzijden, waarna de bij deze acta behoorende brieven en stukken volgen. (zie de uitgave van Hinlopen, die echter de drie boven besproken, door Heringa uitgegeven brieven, om de een of andere reden wegliet). Behalve den Commentariolus bevat dit deel de acta van de rev. O.T. en de acta der vergadering voor de verbetering der drukfouten in den eersten druk des Statenbijbels ingeslopen (1654) met den bijbehoorenden Index erratorum (deze verscheen 1655 in druk).Ga naar voetnoot1) Voor de acta der rev. O.T. maakte Renesse gebruik van foliant 9, thans in het oud-Synodaal Archief (zie boven bij hs C). Als titel plaatst hij voor dit gedeelte: ‘'t Summier van 't gepasseerde in de revisie des O.Test. uyt D.D.Revii M.S. in folio te Leyden anno 1654 in Novembri te samen getrocken als ick daer was op de correctie van de drukfauten ingeslopen in de eerste gedruckte oversettinge des Nieuwen getranslateerden Bybels. Ende tselve met mijn m.s. geconfereert’. Dit manuscript in folio nu is blijkbaar foliant 9 van het oud synodaal archief, boven besproken.Ga naar voetnoot2) Renesse geeft hiervan eerst een excerpt (fol. 1-13): ‘Uyt D.D. Revii geschreven boeck in folio van t' gebesoingeerde over het O.Test. in Revisie. Eerst verhaelt hy de acta vande geauctoriseerde translateurs en reviseurs van de oversettinge des O.T. aengevangen binnen Leyden den 9 July nieuwen stijls anno 1633. Die hebbe oock met de hant van mijne sone’ (deze copie volgt op fol. 15 vlgg). Dan geeft hij een opsomming van alle brieven uit foliant 9Ga naar voetnoot3) in dezelfde volgorde als waarin ze hierin voorkomen. Van de dan volgende resolutienGa naar voetnoot4) zegt hij: ‘Volgt dan de orthographia dewelcke ick oock met de myne van woort tot woort hebbe vergeleken’. Daarna vermeldt hij de laatste stukken uit foliant 9Ga naar voetnoot5). Hierop volgt de genoemde copie der acta met bijbehoorende | |
[pagina 92]
| |
brieven door zijn zoon, waaraan Renesse nog een en ander toevoegde, o.a. no. 13 uit de inhoudsopgave bij Janssen. Bovendien laschte Renesse in de copie der acta de Memorie van de translateurs O.T. voor de reviseurs O.T. in. De Commentariolus Historicus was tot nu toe alleen bekend door de uitgave van Hinlopen. Deze gaf het Utrechtsche hs. uit, d.i. de copie, die Renesse in 1645 aan de Utrechtsche synode deed toekomen, en die nog steeds berust in het Oud Provinciaal Kerkelijk Archief van Utrecht.Ga naar voetnoot1) Echter bekortte Hinlopen op verzoek van de Utrechtsche synode het stuk hier en daar ‘in dingen, die meer bedenkingen van Renesse zijn, dat tot het wezen der zake behooren’.Ga naar voetnoot2) Renesse was nl. wel eens scherp in zijn uitingen en verborg niet altijd zijn ontevredenheid. Ook van andere opmerkingen achtte de Utrechtsche synode nog ± 1777 publicatie ongewenscht. Heringa in zijn reeds genoemd opstel vergeleek het Utrechtsche hs. van den Commentariolus met Hinlopen's uitgave en gaf precies de door Hinlopen weggelaten gedeelten op; bovendien gaf hij een lijst van ‘eenige merkwaardige misstellingen’ in Hinlopen's uitgave ingeslopen, met de aan het hs. ontleende verbetering er naast. Doordat ik zoo gelukkig was het origineel van den Commentariolus in bovenbeschreven deel VIII aan te treffen, kan ik nog een enkele aanvulling geven bij Heringa. Het origineel bevat nl. nog een en ander, dat door Renesse niet in de Utrechtsche copie werd opgenomen nl. 1 na de alinea Recensionem enz. (p. 145 van Hinlopen's uitgave): ‘omnes salvi et incolumes sine ulla vel pestis vel alicuius morbi impedimento’ 2 Na het ‘Exegimus monumentum....’ (p. 146 bij Hinlopen), schreef Renesse in het oorspronkelijke stuk nog: ‘etiam in toto hoc opere quemquam fraudare suo labore et honore, sed inter septem Revisores ad tres fere, tamquam.... .... ille labor rediit, ceteris vel serie venientibus, vel non tam theologis, quam hellenistis, vel praemature abeuntibus, vel non satis linguam Belgicam.... ibus vel .... τοισ βιωτικοισ nimis impeditis et.... hi tres hoc ipso tempore quo haec scribi scil. 28 Maij’. Een gedeelte hiervan streepte hij later door en hij achtte het maar beter de heele passage niet in het exemplaar voor de Utrechtsche synode op te nemen. We krijgen hier | |
[pagina 93]
| |
wel een merkwaardig kijkje op de werkzaamheden der reviseurs. 3. Het slot Contuli enz. (Hinlopen p. 147) ontbreekt natuurlijk, i.p. daarvan vindt men: Vester in J. Christo conservus L. à Renesse. in margine links: scripsi et subscripsi 5 Augusti 1645. Na den Commentariolus volgen de erbij behoorende brieven, gedeeltelijk uitgegeven door Hinlopen. Voor de brieven van Teeckmannus, (10 Juni 1643), Renesse (6 Juli 1643) en Timannus Heer (19 Juli 1644) zie boven p. 89 vlg. Het verbod van de Staten-Generaal van 2 Juli 1638 aan de Amsterdamsche boekverkoopers, teneinde de voorgenomen uitgave van het N.Test. met beknopte kantteekeningen te voorkomen ontbreekt in de Utrechtsche copie en vindt men dus ook niet bij Hinlopen of Heringa. De twee brieven aan Renesse zijn de origineele, de overige brieven en stukken zijn copieën. Het Utrechtsche hs. van den Commentariolus. Dit is een hs. in folio, met gekleurd papieren omslag, zonder pagineering. Op de eerste pagina de titel, pag. 2 wit, pag. 3-8 de brief van Teeckmannus aan Renesse, (10 Juni 1643) het antwoord van Renesse (6 Juli 1643) en de brief van Timannus Heer (19 Juli 1644), alle in copie. Daarna volgen onmiddellijk de acta Revisorum N.T., waar de brieven tusschen gevoegd zijn. Alleen het slot: Contuli enz. en de dateering zijn in Renesse's hand geschreven. Wijze van uitgave: Men vindt hier gedeelten uit den Commentariolus uitgegeven volgens het origineele hs. van Renesse. Ik nam slechts datgene op, wat uit Nederlandsche-taaloogpunt van belang is, het overige gaf ik in kort excerpt. | |
4. Sibelius' ‘Regulae’.Aan de hss. van Sibelius is, evenals aan die van Renesse, een heele geschiedenis verbonden, waarover ik hier niet uitvoerig kan spreken.Ga naar voetnoot1) De hss. van Sibelius werden gevaarlijk geacht, evenals die van Renesse, en de Overijsselsche synode rustte niet, voordat zij aan de classis Deventer overgegeven en door deze verzegeld waren. (1659. Sibelius was 1 Jan. 1658 te Deventer overleden). Sibelius, sinds 1617 collega van Revius te Deventer, lid van de Dordtsche synode 1618-'19, reviseur van het N.T., muntte, evenals Renesse, door ijver uit. Hij heeft, evenals Renesse in zijn Quotidiana Sacra, nauwkeurige notu- | |
[pagina 94]
| |
len van de revisie N.T. gemaakt. Deze twee deeltjes (klein 4o en 4o) Notae in novam Testamenti versionem Belgicam, bevatten uitsluitend de notulen der tekstvertaling van bijna het geheele N.T., geen ‘acta’, zooals de Commentariolus. Ik vestig nog de aandacht op eenige losse vellen in het eerste deeltje, waarop een lijst der ‘Versiones et editiones Bibliorum, quibus in hac novi Testamenti versionis recognitione usus sum’. Uit de Atheneum-bibliotheek te Deventer waar thans Sibelius' hss. zich bevindenGa naar voetnoot1) raadpleegde ik verder: a. een hs. in quarto, in perkament gebonden, bevattend: 1e. Regulae quas sibi Revisores N.T. in revisione versionis eius nova observandis praescripserunt. 2e. Caspari Sibelii Annotationes et considerationes ad emendationem erratorum typographicorum, quae reperiuntur in libris Novi Testamenti inchoatae 30 Octobris 1655. (gepagineerd 1-22). 3e. een collatio catalogi erratorum typographicorum in prima editione versionis Belgicae Novi Testamenti occurrentium, et a Reverendis Dominis Fratribus correspondentibus observatorum atque annotatorum cum meis ad eandem primam editionem observationibus et annotationibus. 4e. Errata Typographica a DD. Fratribus correspondentibus inobservata, incorrecta et praeterita. Hierin keeren verscheidene van de Regulae terug. b. Deel I en II van Sibelius' autobiographie: ‘Historica narratio Caspari Sibelii de curriculo totius vitae et peregrinationis suae’. Pars prima en Pars secunda (deel 3 schijnt verloren te zijn gegaan) Bij deze quarto-deelen, in perkament gebonden, gepagineerd, behoort een Index rerum in historica narratione de curriculo totius vitae et peregrinationis meae memorabilium, in klein-quarto. Van deze levensbeschrijving is boven reeds gebruik gemaakt.Ga naar voetnoot2) Hij nam de Regulae hierin wederom op. Daar de redactie der regels hier beter en vollediger is dan in het hs. onder a. 1 beschreven,Ga naar voetnoot3) geef ik de Regulae uit, zooals ze in deel II, p. 143-147, van de levensbeschrijving voorkomen. |
|