Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
(1939)–F.L. Zwaan– Auteursrecht onbekendGrammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft
Hoofdstuk IV. De vertaalmethode in de praktijk.I. In de eerste plaats valt uit de bescheiden van de translateurs en reviseurs te constateeren, dat men zich strikt gehouden heeft aan de door Dordt voorgeschreven regels.Ga naar voetnoot2) a. Men sloot zich zoo nauw mogelijk aan bij D.A. Voor het N.T. althans staat dit vast uit wat Renesse in zijn Commentariolus vertelt. Hij deelt mee, dat de vertalers een kwarto uitgave van den D.A.-bijbel hebben gebruikt bij hun vertaling, en dat deze zelfde uitgave op de vergadering van translateurs en reviseurs voortdurend aanwezig was.Ga naar voetnoot3) Voorts vertelt hij, dat de vertalers aan de reviseurs meedeelden, voortdurend hun vertaling te hebben vergeleken met de gebruikelijke Nederlandsche, en dat zij wat behouden kon blijven, behouden hebben. Renesse noemt de vertaling dan ook ‘non omnino nova’.Ga naar voetnoot4) Een vrij uitvoerig onderzoek naar de verhouding van den D.A.-bijbel en de Statenvertaling werd ingesteld door Sevenster.Ga naar voetnoot5) Door een nauwkeurige vergelijking van eenige gedeelten van het N. en O.T. in de beide vertalingen (voor het O.T. ook in andere vertalingen: van Tremellius en Junius, Piscator, Marnix, de ‘Authorized version’) komt hij tot de volgende conclusie voor het O.T.: ‘Men heeft met den tekst van den Deux-aes-bijbel wel voortdurend rekening gehouden en er ook nog allerlei woorden en uitdrukkigen aan ontleend, veelal echter, en met name in de niet-historische boeken, heeft men een | |
[pagina 60]
| |
bijna geheel nieuwen tekst gevormd’.Ga naar voetnoot1) Voor het N.T. bleek hem: ‘in de vertaling van het Nieuwe Testament (is) blijkbaar nog aanmerkelijk meer van den Deux-aes-tekst bewaard gebleven’.Ga naar voetnoot2) Dit stemt dus volkomen overeen met wat te verwachten was, op grond van het Synodale voorschrift. Voor het groote verschil tusschen Ouden Nieuw-Testament van D.A. verwijs ik naar mijn korte uiteenzetting hierover,Ga naar voetnoot3) waaruit blijkt, dat het N.T. daarin een geheel ander karakter draagt, dan het oude. Het is immers uit het oorspronkelijk vertaald, staat op veel hooger peil dan het O.T., dat op Luther berust. Sevenster schijnt hieraan niet te hebben gedacht, zoodat hij eerst uit zijn onderzoek tot de conclusie komt: ‘de oude vertaling was voor het Nieuwe Testament aanmerkelijk beter dan voor het Oude;Ga naar voetnoot4) het moest dus wel vanzelf spreken, dat men daarom zooveel mogelijk wilde vasthouden aan dien tekst, met welken de bijbellezers reeds zoo vertrouwd waren geworden’. Dit stond van te voren reeds vast. Ook de Synode van Dordt was hiervan doordrongen, vandaar deze regel voor de vertalers. De aansluiting bij D.A. ging echter nog verder. Ook in taal-kwesties (spelling, buiging, geslachten, woordkeus) had D.A. grooten invloed. In de ‘Resolutiën aengaende de Duytsche tale’ werd van tevoren bepaald: ‘In suffragiorum paritate placuit sequi nostram vulgatam’. De ‘Vulgata’ wordt ook verder in de Resolutiën telkens genoemd. Belangrijk is de mededeeling van Renesse, reviseur van het N.T., in zijn Commentariolus, dat men bij gelijkheid van stemmen D.A. zal volgen, wat betreft het al of niet gebruiken van bepaalde Nederlandsche woorden of zegswijzen (woordverbindingen).Ga naar voetnoot5) Heinsius, die D.A. en Statenvertaling uit taalkundig oogpunt vergeleek,Ga naar voetnoot6) constateert groote verschillen, maar wijst toch ook op ‘een merkwaardige overeenstemming.... tusschen D.A. en Stb. - een bewijs, dat de overzetters de oude vertaling wel degelijk bij hun arbeid voor oogen hadden - in het gebruik van het werkw. lichten, luchten. Beide vertalingen hebben luchten Ex. 13:21;25:37; lichten op 15 andere plaatsen. Voorts heeft de Stb. nog 4 maal lichten waar D.A. anders | |
[pagina 61]
| |
vertaalt’.Ga naar voetnoot1) Hier is geen sprake van een merkwaardige uitzondering, maar er zijn zeer vele voorbeelden van overeenstemming tusschen D.A. en Stb. We kunnen dus de verhouding Statenbijbel - Deux-Aes kort aldus formuleeren: krachtens opdracht van de Synode hebben de Statenvertalers en reviseurs zich vooral wat de historische boeken van het O.T. en het heele N.T. betreft, in hun vertaling nauw aangesloten bij D.A.; ook in taal-opzicht (woordgebruik, enz.), waar de stemmen staakten. Overigens zijn er ook groote afwijkingen tusschen de taal van D.A. en Stb., die uit andere, nog te bespreken, oorzaken verklaarbaar zijn. b. Hulpmiddelen. Een volledige behandeling van alle door de Statenvertalers gebruikte hulpmiddelen is hier vanzelfsprekend niet op haar plaats. Uit Nederlandsche-taaloogpunt is van belang, welke Nederlandsche woordenboeken gebruikt werden. Uit de Resolutiën blijkt, dat de translateurs Kiliaen gebruikten; ze verwijzen er eenige malen naar. Verder staat vast, dat ook de Nomenclator van Hadrianus Junius geraadpleegd is.Ga naar voetnoot2) Voorts moet er op gelet worden, dat zij, naast verschillende buitenlandsche vertalingen, ook beschikten over de nagelaten vertaalde fragmenten van hun voorgangers Marnix, en Cornelii en Helmichius, die dan ook verscheidene malen genoemd worden. c. Dat de vertalers zoo dicht mogelijk bleven bij den oorspronkelijken tekst, wordt in de eerste plaats verzekerd door Bogerman en Baudartius in hun Voorredenen. In de Voorreden aan de Staten-Generaal drukken Bogerman en Baudartius zich aldus uit:Ga naar voetnoot3) ‘opdat de Nederlantsche kercken, soo wel als anderen, met eene reyne ende religieuze Oversettinge der H. Schrifture, uyt de oorsproncklicke talen, mochten wesen voorsien: gelijck sijne Majesteit van Groot Britannien corts te voren door vele geleerde Theologanten sijns Coninckrijcx van nieuws de laetste nieuwe Oversettinge in de Engelsche sprake hadde laten doen, niet tegenstaende datter verscheyden oversettingen (veel beter als d'onse) in de Engelsche sprake te vooren waren; om de woorden des Alderhoochsten, alsoo het sijne Godtlicke Mat. die belieft heeft in de oorsproncklicke talen te doen beschrijven, dese behoorlicke eere aen te doen, dat men se soo nae, religieuslick, ende eenvoudichlick uytdruckte, als eenichsins geschieden conde’ en:Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 62]
| |
‘Wy vertrouwen dat uyt een Christlick ondersoeck claerlijck sal blijcken, dat wy in alle oprechticheyt ende eenvoudicheyt des herten getracht hebben de woorden des Alderhoochsten soo reyn ende suyver aen sijn volck uyt te leveren, als eenichsins in onse Nederduytsche sprake heeft connen geschieden, sonder met eenigen, gesochten cieraet ofte pronck van woorden de cracht der heyliger woorden Godes eenichsins te verdonckeren, verslappen, ofte verminderen, 't welck altoos by alle godtvruchtige mannen in desen Heyligen arbeyt onbetaemlick ende onheylich is geacht ende geoordeelt’. In de Voorreden aan de Gereformeerde kerken:Ga naar voetnoot1) ‘Wat nu de gelegentheyt van desen onsen arbeyt aengaet, vertrouwen wy, dat alle onpartydige, die bequaem zijn om hiervan te oordeelen sullen bevinden dat wy by de oorspronckelicke woorden Godts, die in den Hebreeuwschen en Chaldeuschen text staan, soo naeuwe ende raeuwe [variant: nae ende nauwe] zijn gebleven als 't ons eenichsins is mogelick geweest ende de eygenschap onser tale eenichsins heeft connen lijden, om de cracht der woorden Godts uyt te drucken, achtervolgens den last des Synodi Nationalis van Dordrecht, dewelcke bevolen heeft, dat wy ons religieuselick souden houden aen den oorspronckelijcken text’. De te groote letterlijkheid van vertaling, waarvan men den Statenbijbel wel eens een verwijt heeft gemaakt, is dus opzettelijk en berust hierop, dat men meende de woorden van God, die zich niet toevallig van het Hebreeuwsch en Grieksch bediend had om zich aan de zondige menschheid te openbaren, het best weer te geven, door zoo dicht mogelijk te blijven bij het Hebreeuwsch en Grieksch. Men vergelijke hierover vooral Grosheide in ‘De Statenvertaling’Ga naar voetnoot2). Grosheide wijst er verder op, dat deze eerbied voor Gods Woord ‘zeer zeker aan den eenen kant ten gevolge (heeft) gehad, dat men zoo letterlijk mogelijk vertaalde, maar aan den anderen kant toch ook doen zien, dat de zin, de beteekenis meer was dan de letter en dat men dus geroepen was zich nu en dan zekere vrijheden te veroorloven, om de beteekenis van de Schrift aan het Nederlandsche volk te kunnen duidelijk maken’.Ga naar voetnoot3) Hij geeft dan een reeks gevallen ‘om te laten zien, dat het theologisch standpunt van de Statenvertalers hen niet alleen belette die [vrije vertalingen] te geven, maar er juist toe bracht om ze op te nemen’.Ga naar voetnoot4) In deze vrijheden is geen systeem op te merken. ‘In elk geval kan | |
[pagina 63]
| |
men niet zeggen, dat te allen tijde de doorslag heeft gegeven of iets in onze taal mogelijk was of niet. Dat zeker niet. Eerder kunnen andere invloeden bv. de tekst van de bestaande vertaling, hebben gewerkt’.Ga naar voetnoot1) Dat dit laatste zeker en in hooge mate het geval was, zagen wij reeds. Ik vermeld nog Grosheide's conclusie: ‘We kunnen dus opmerken, dat de Statenvertalers zeer zeker ook blijkens hun wijze van overzetten eerbied hebben gehad voor de Schrift als voor het Woord Gods, ze teekenen schier elke vrijheid aan den kant aan, doch die eerbied heeft hen niet verleid tot een slaafsch vertalen, dat ongetwijfeld de waarde van den Statenbijbel zou hebben verminderd’.Ga naar voetnoot2) In dezen regel ligt zeker wel een van de voornaamste oorzaken van de vele afwijkingen tusschen het O.T. van den Statenbijbel en dat van D.A., met zijn vrijere vertaling. Een groot aantal voorbeelden van letterlijke vertaling in den Statenbijbel tegenover een vrijere in D.A., geeft Heinsius in het tweede hoofdstukGa naar voetnoot3) van zijn reeds genoemd opstel: De taal van den Statenbijbel. Een beperkt aantal voorbeelden van Hebraïsmen in den Statenbijbel vindt men ook bij De GrootGa naar voetnoot4) en bij KnappertGa naar voetnoot5). Uitvoeriger is weer Sevenster met veel voorbeeldenGa naar voetnoot6) (zinnen met ende ingeleid en zinsdeelen door ende verbonden, D.A. heeft daar vaak ‘ende’ vervangen; participium-constructies,Ga naar voetnoot7) de herhaling van ‘tusschen’, verschillende uitdrukkingen als: voor het aengesichte van, een vrouwe beswaert van geeste). Sevenster geeft ook een mooi voorbeeld van een ‘hard’ Hebraïsme, dat naar de kantteekening is overgebracht. (Marc. 6: 39 en 40). d) ‘Stopwoorden’. (toegevoegde woorden). Ook t.o. hiervan blijkt een nauwgezet zich houden aan het door de Synode voorgeschrevene. In de Voorreden aan de Gereformeerde Kerken schrijven Bogerman | |
[pagina 64]
| |
en Baudartius, dat de vertalers er naar gestreefd hebben zoo dicht mogelijk te blijven bij den oorspronkelijken tekst, ‘vermijdende (soo veel het eenichsins met behoudenisse van den rechten sin des Texts can geschieden) alle stopwoorden, welcke verscheydene Translateurs (somtijts sonder grooten noot) zijn gebruyckende. Ende daer eenige zulcke stopwoorden tot vervullinge van den sin nootwendichlick om de kortheyt ende nadruck der Hebreeusche tale, vereyscht zijn, hebben wy deselve gesloten tusschen twee haecxkens, opdat de leser soude weten, dat se in den oorspronckelicken text niet en staen, maer tot vervullinge van den sin by ofte ingevoecht zijn. Doch het verbum substantivum (als men 't noemt) te weten zijn, is, was etc. en hebben wy niet gehouden als een stopwoord, dewijle sulcx meer een cieraet is der oorspronckelicke tale, 't selve uyt te laten als enich gebreckGa naar voetnoot1).’ (Vgl. art. 1 van de Memorie der Translateurs O.T. voor de Reviseurs O.T.)Ga naar voetnoot2) Renesse deelt uitdrukkelijk mee, dat de vertalers van O. en N.T. zijn overeengekomen, krachtens besluit van de Synode, de stopwoorden door haken en ander lettertype te onderscheiden,Ga naar voetnoot3) terwijl voor het verbum substantivum door de Translateurs en Reviseurs van het N.T. een zelfde besluit genomen werdGa naar voetnoot4). Sibelius' ‘regels’ voor de revisie van het N.T. bevatten verscheidene aanwijzingen over de behandeling der stopwoordenGa naar voetnoot5). Uit zijn Historica NarratioGa naar voetnoot6) blijkt, dat hij met Revius correspondeerde over het al of niet tusschen haakjes zetten van deze toegevoegde woorden. Revius betuigde hem zijn instemming met het besluit der reviseurs van het N.T., om deze weg te laten en de stopwoorden slechts door een ander lettertype te doen uitkomen. Dit besluit schijnt op Sibelius' voorstel genomen te zijn. Hij deelt nl. mee wat op de Synode volgens de officieele acta hieromtrent werd vastgesteld en voegt dan daaraan toe: ‘Pro conjunctione copulativa et uncinulis includere ego in meis notulis scriptum invenio, aut uncinulis includant. Atque sic sensus esset....Ga naar voetnoot7) esse observandum, ut supplementa vel alio charactere exprimantur, vel uncinulis includantur. Ideoque Revisores Novi Testamenti Anno 1634 sessione quinta 8/18 die No-Novembris, unanime statuerunt: verba quae ad supplendum hiantis | |
[pagina 65]
| |
textus sensum adjunguntur, non esse uncinulis includenda, sed tantum alio charactere in textu exprimenda .....Ga naar voetnoot1) ut a verbis contextus melius dignosci possint, tum ne nimium graventur typographi, tum ne uncinuli cum parenthesibus confundantur.’ Vandaar het genoemde besluit der Reviseurs N.T., waarmee Revius hem in een brief van 9/19 December 1634 zijn instemming betuigde (in het O.T. waren de haakjes wel geplaatst)Ga naar voetnoot2). Op wiens bevel en door welke oorzaak de drukkers in de uitgave van het N.T. van het gevoelen der Reviseurs zijn afgeweken en de haakjes hebben behouden, betuigt Sibelius niet te weten. e) Over du werd door de vertalers niet meer gesproken. Het was door de Synode reeds veroordeeld. Het wordt in de Resolutiën zelfs niet genoemd. Wel werd (en dit is gevolg van de afschaffing van du) uitvoerig gediscussieerd over de toevoeging -lieden bij ghy.Ga naar voetnoot3) f) Eigennamen. Ook hierin werd het voorschrift van de Synode opgevolgd, getuige artikel 2 van de Memorie der Translateurs O.T.Ga naar voetnoot4) II. Uit de stukken van Translateurs en Reviseurs valt echter nog meer af te leiden omtrent de methode van vertalen, voor zoover deze op het Nederlandsch betrekking heeft. a) Eenheid van stijl: wij worden nog steeds getroffen door de eenheid van stijl van den Statenbijbel, die toch het werk is van een groep van theologen. Deze is allereerst te verklaren uit de geestelijke eenheid die tusschen de vertalers (en reviseurs) bestond. De Dordtsche Synode koos, in overeenstemming met den wenk van Bogerman, mannen ‘niet alleen bekwaam in talen en theologie, maar ook van een vrome en heilige levenswandel.’Ga naar voetnoot5) In de Voorredenen leggen Bogerman en Baudartius telkens den nadruk er op, dat de vertalers in diepe afhankelijkheid van God gewerkt hebben. (‘altoos nae aenroepinge van Godes Name’; ‘door des Heeren Genade gedurichlick voortgegaen in 't gantsche werck’Ga naar voetnoot6); ‘ende hebben aldaer (nl. te Leiden) den arbeyt in des Heeren Name aengevangen op den XXIV Novemb. nieuwen stijls, in den Jare 1626 ende zyn geduerichlick met onverdrietlicken arbeyt, in alle getrouwicheyt, als voor het aengesichte Godes, ende met vyerige aenroepinge sijns H. Naems, daerin voort- | |
[pagina 66]
| |
gegaen’;Ga naar voetnoot1) ‘des Heeren, voor wiens oogen dit werck, met gestadige aenroepinge sijns heyligen Naems, is gedaen’;Ga naar voetnoot2) ‘dat dit heylich (ik cursiveer) werck door des Heeren genade, moge gereycken tot het eynde, daertoe het is aengestelt ende gericht.’)Ga naar voetnoot3) Minder bekend is echter, dat de vertalers ook bewust hebben gestreefd naar eenheid van stijl. In de Voorreden aan de Gereformeerde Kerken deelen Bogerman en Baudartius mee, dat zij aangevangen zijn op Dinsdag 23 November met het werk der translatie, ‘beginnende, gelijck de Eerweerdige Synodus Nationael hadde goetgevonden, met het eerste Capittel des eersten boecx Mosis ...., hetwelck wy met gemeen advijs, sonder verdeelinge, in onse vergaderinge hebben afgedaen, om de eenparicheyt des stijles in 't volgende geheele werck te bequamer t'onderhouden.’ (ik cursiveer)Ga naar voetnoot4). Wat het N.T. betreft is er de mededeeling van Renesse in zijn Commentariolus: de vertalers hebben ieder afzonderlijk het geheele N.T. vertaald, maar daarbij dezelfde methode gevolgd, ‘opdat zij ook in dit opzicht aan de bedoeling van de Synode van Dordrecht zouden voldoen, en (daardoor) is de stijl van het N.T. zichzelve overal tamelijk gelijk.’Ga naar voetnoot5) b) Zorgvuldig werd gelet op de eenparigheid in spelling en buiging. De Resolutiën bewijzen dit in de eerste plaats.Ga naar voetnoot6) In de ‘Memorie, aengaende den tijt, ende d'ordre van de Revisie,’Ga naar voetnoot7) die blijkbaar evenals de memorie voor de reviseurs O.T. afkomstig is van Bogerman en Baudartius, de twee toen nog levende vertalers, achtten dezen in de eerste plaats noodig, dat zij met de Reviseurs ‘handelen ende resolveren, aengaende de Nederduytsche tale, derselver spellinge etc. alsoo die in 't gantsche werck gevonden wort, opdat de gantsche Oversettinge in desen zoo eenparich en gelijckformich zij als eenichsins mogelijck. Tot welcken eynde men sal konen examineren de regulen die dien aengaende by de beyde collegien der Oversetters, des Ouden ende Nieuwen Testaments anno 1628 zijn gearresteert.’ (Dit is inderdaad gebeurd, getuige de revisie van de besluiten der | |
[pagina 67]
| |
vertalers door de herzieners van het O.T.). Renesse wijst in zijn Commentariolus nog opzettelijk op het nut dezer dingen, die sommigen voor zoo'n groot en heilig werk misschien niet noodig achten.Ga naar voetnoot1) Ook op leesteekens werd gelet, blijkens Renesse's mededeeling: ‘Deinde ut voces apicibus distinctae cum ipsis apicibus imprimantur, ut Israël, Achaïcus etc.’,Ga naar voetnoot2) terwijl volgens regula XXII van Sibelius het aanbrengen van hoofdletters en leesteekens aan de vertalers werd overgelaten, behalve waar deze de beteekenis veranderden of het verstaan bemoeilijkten.Ga naar voetnoot3) c) Hoe werden de beslissingen over de taal genomen? Uit de Resolutiën blijkt, dat de besluiten over spelling en buiging met meerderheid van stemmen zijn genomen. Bij gelijkheid van stemmen zou men de ‘Vulgata’ volgen.Ga naar voetnoot4) Ook de revisie van de Resolutiën geschiedde bij meerderheid van stemmen. Na deze revisie door de herzieners van het O.T., doken echter tijdens de herziening der vertaling van het O.T. nog telkens taal-moeilijkheden op. Revius deelt in zijn acta hierover mee, dat besloten werd over deze verdere taal- en stijlkwesties niet meer te discussieeren, maar de beslissing dienaangaande over te laten aan een daartoe benoemde commissie. Deze werd gevormd door den voorzitter (Bogerman), den scriba (Revius) en den herziener Gomarus. Het lijkt mij niet waarschijnlijk, dat ons in de ‘Privatim Observata’ een lijst van deze later opgeworpen taalkwesties bewaard zou zijn gebleven.Ga naar voetnoot5) Wat de revisie N.T. betreft, deelt Renesse in het algemeen mee, dat de besluiten werden genomen bij meerderheid van stemmen. Over de wijze van beslissen door de Reviseurs van het N.T. inzake het al of niet gebruiken van woorden of zegswijzen bij staking van stemmen, werd boven reeds gesproken, in verband met den invloed van D.A. op de Statenvertaling. d) Er zijn ook enkele aanwijzingen omtrent de verhouding van O. en N.T. in de Statenvertaling uit taaloogpunt. Wat de Resolutiën betreft, werd slechts een enkel taalbesluit van niet-verstrekkende beteekenis door de Reviseurs van het N.T. gewijzigd, zoodat in dit opzicht de eenheid van O. en N.T. niet bedreigd werd. Contact tusschen de Reviseurs N.T. en O.T. is er niet geweest. De laatsten waren reeds vertrokken, toen de eersten in Leiden hun werk be- | |
[pagina 68]
| |
gonnen.Ga naar voetnoot1) Wel is er overleg geweest tusschen de Translateurs en Reviseurs N.T. (de translateurs namen aan de heele revisie van het N.T. deel), en de Translateurs van het O.T.: Bogerman en Baudartius, die in Leiden bleven om toezicht te houden op den druk. Renesse deelt mee, dat een deputatie van de herzieners van het N.T. met Bogerman en Baudartius overleg pleegde over enkele kleinigheden (minutiis)Ga naar voetnoot2) en verslag daarvan uitbracht.Ga naar voetnoot3) Merkwaardig is nog de volgende mededeeling van Renesse in zijn manuscript Quotidiana Sacra I:Ga naar voetnoot4) ‘Wt het rapport D. Henrici Arnoldi scheen te blijcken, dat D. Bogermannus de correctie van het O. Testament gevallen wel wilde in 't privee laten in sijn huys insien, maer niet aen onse vergaderinge overgeven.’ Iets dergelijks wordt vermeld door Sibelius: ‘Rogati sunt nomine Conventus, Interpretes Veteris Testamenti, ut copiam nobis faciant eorum quae in nova Veteris Testamenti interpretatione a Revisoribus mutata sunt, quo harmonia sit et summus consensus in utroque Testamento (ik cursiveer). Promiserunt interpretes Veteris Testamenti, se nobis lectionem interpretationis Veteris Testamenti et Revisionis concessuros, quoties opus fuerit. Posse nos annotare loca ex Veteri Testamento citata, eaque cum interpretatione et revisione ipsorum conferre.’ Uit de Historica Narratio blijkt voorts, dat Revius zich ernstig bezorgd maakte over en scherp lette op verschillen tusschen O. en N.T. Dat hij daarbij zelfs op kleinigheden lette, blijkt uit een brief van 17/27 November 1634 aan Sibelius,Ga naar voetnoot5) waarvan ik het volgende hier overneem: ‘In revisione valde optarem tolli posse discrepantiam, quam animadverti in Veteris et Novi Testamenti versione: ut vide licet utrobique supplementa vel uncinis includerentur, vel diverso charactere exprimentur: id est, ne aliter hic, aliter illic ageretur.Ga naar voetnoot6) Exiguum id sed pertinet ad continuitatem operis. Minus etiam hoc, sed, meo | |
[pagina 69]
| |
judicio non negligendum. In vetere Testamento in argumentis capitum notae arithmeticae verbis sunt postpositae, in Novo Testamento antepositae.Ga naar voetnoot1) Omnimodam similitudinem exoptarem, quo negligentiae nota, quoad ejus fieri potest evitaretur,’ e) Verder wijs ik nog op de volgende punten, die het Nederlandsch min of meer raken. Artikel 3 van de Memorie voor de reviseurs O.T. vermeldt, dat de Translateurs slechts één vertaling hebben gegeven ‘om den druck niet te becladden’. Soms hebben ze aan den kant een andere vertaling genoteerd. Art. 4: Ze hebben éénzelfde woord niet altijd gelijk vertaald, overeenkomstig den eisch van den Hebreeuwschen tekst, soms ook verschillende Hebreeuwsche woorden met één Nederlandsch woord weergegeven, ‘nae den overvloet ofte t' gebreck onser tale’. Overigens hebben zij gestreefd ‘nae de gelijckheyt, soo veel doenlijck in sulcken werck.’ Mij dunkt, dat de bedoeling is: over het algemeen is getracht voor elk Hebreeuwsch woord het Nederlandsche equivalent te geven; soms echter waren zij genoodzaakt een Hebreeuwsch woord op verschillende wijzen te vertalen, omdat het Nederlandsch hier rijker was en dus nauwkeuriger het begrip kon uitdrukken dan het eene Hebreeuwsche woord. Ook het omgekeerde was wel eens het geval. Waar verschillende vertalingen mogelijk waren, hebben de vertalers (deze mededeeling wordt gedaan na de voltooiing van O. en N.T.) gekozen, wat hun in het verband het beste leek ‘ende d'andere oversettinge (nae t'exempel van andere oversetters) eene, offte oock somtijts meer, aenden cant gestelt, om niemant te prejudiceren, ende den verstandigen Christelicken Leser selfs, het oordeel te laten.’Ga naar voetnoot2) Renesse deelt iets dergelijks mee voor het N.T. in zijn Commentariolus. ‘Ubi Graecus textus varios potuit admittere sensus et quidem commodos, ex multis, Collegii judicio, optimos selegimus ut Matth. XV: 5.’Ga naar voetnoot3), vergeleken met: ‘In latitudine etiam sua multa Script. loca reliquimus, ut et divitiae Sp. S. lectori ob oculos ponerentur, et prudens ac pius Mysterii Euangelici indagator suo judicio frueretur.’Ga naar voetnoot4) Tenslotte is nog van belang het besluit van de Reviseurs N.T. om de gelijkluidende plaatsen in het Grieksch op dezelfde wijze te vertalen. Men zie regula XXIII voor de revisie van het N.T.; ook Renesse deelt dit mee in zijn Commentariolus.Ga naar voetnoot5) |
|