Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
(1939)–F.L. Zwaan– Auteursrecht onbekendGrammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft
[pagina 52]
| |
Hoofdstuk III. Besluiten van de Synode van Dordrecht omtrent de wijze van vertalen.De punten, die op de Synode ter sprake kwamen, waren de traditioneele. Vergelijkt men het vorige hoofdstuk, dan blijkt alles wat vroeger aan wenschen op kerkelijke vergaderingen en elders was geuit met betrekking tot een nieuwe bijbelvertaling op de Dordtsche Synode terug te keeren. Men vindt deze besluiten in de gedrukte Latijnsche en Nederlandsche Acta van de zesde tot twaalfde zitting, hier als bijlage opgenomen.Ga naar voetnoot1) Naast deze officieele acta echter zijn er nog andere verslagen van de Synode gemaakt door bijzondere afgevaardigden, ook buitenlanders, zoo door den Amsterdamschen ouderling HeyngiusGa naar voetnoot2) en den predikant van Deventer Sibelius.Ga naar voetnoot3) Een uitvoerig overzicht van al het omtrent de bijbelvertaling beslotene met de betreffende citaten uit alle acta, die ter beschikking zijn, vindt men bij Kaajan: De Pro-acta,Ga naar voetnoot4) waarnaar ik dus verwijs. Een korte samenvatting, uitsluitend van al hetgeen bepalend was voor het Nederlandsch van den Statenbijbel, met voorbijgaan van de besluiten omtrent de benoeming van vertalers en reviseurs, de kantteekeningen en de Apocryphe boeken, volgt hier. 1. Uit taaloogpunt was in de eerste plaats van belang, dat men besloot een nieuwe vertaling te maken uit de bronnen, niet de oude te verbeteren (recensere aut interpolare). Echter zou men om aanstoot, voortvloeiend uit te veel veranderingen, (ad evitandam offensionem ex nimia mutatione) alles uit de oude vertaling behouden, wat, behoudens de waarheid en de zuiverheid en eigenaardigheid der Nederlandsche taal, zou kunnen gehandhaafd worden (quaecunque salva veritate et sermonis Belgici puritate ac proprietate, servari possint). Vooral moest dit geschieden in de historische boeken van het Oude Testament en in alle boeken van het Nieuwe Testament, in welker vertaling minder gevonden wordt, waarop aanmerking kan gemaakt worden (animadversione digna)Ga naar voetnoot5). De volgende uit taaloogpunt be- | |
[pagina 53]
| |
langrijke restrictie werd dus gemaakt bij dezen belangrijken regel van aansluiting bij D.A.: salva .... sermonis Belgici puritate ac proprietate’. De eisch van ‘puritas’ en ‘proprietas’ richt zich ongetwijfeld tegen D.A. met zijn vele germanismen. (De Nederlandsche acta spreken hier van ‘suyverheyt ende eygenschap der Nederlantsche spraecke’. ‘Eygenschap’, een term, die men ook bij De Hubert en Ampzing ontmoet, is te vertalen met: het eigen karakter). 2. Een tweede beslissing van de Dordtsche Synode was: men zou een nieuwe vertaling maken naar het oorspronkelijke Hebreeuwsch en Grieksch, echter zou men te hulp roepen en vergelijken de beste vertalingen, commentaren en korte verklaringen (adhibitis tamen in subsidium et collatis optimis versionibus, commentarijs, et scholijs). De acta authenticaGa naar voetnoot1) en de acta-Heyngius voegen hieraan toe: lexicis (woordenboeken). Hiermee zullen wel in de eerste plaats bedoeld zijn Hebreeuwsche en Grieksche woordenboeken, echter kunnen ook Nederlandsche er onder vallen. 3. Hierna volgen dan in de acta van de achtste zitting de zeer belangrijke ‘leges’ voor de vertalers. I. De vertalers moeten zich steeds zoo getrouw mogelijk (religiose) houden aan den oorspronkelijken tekst (zoo letterlijk mogelijk vertalen) en de ‘phrases’ (spreekwijzen) van de oorspronkelijke talen behouden, voor zooveel de duidelijkheid der woorden en het Nederlandsch, taaleigen toelaten. Indien een Hebraisme of Graecisme te ‘hard’ is om te worden behouden, moet de letterlijke vertaling toch in margine worden vermeld. Opvallend is vooral de term ‘religiose’. Toch mogen wij aan dezen term niet de beteekenis ‘ootmoedig’ hechten, zooals De Bruin schijnt te doen. Immers uit het gebruik van het woord ‘religieuslick’ door Bogerman en Baudartius in hun Voorredenen blijkt, dat het hier op te vatten is in de beteekenis ‘nauwgezet’ (vgl. de Nederl. acta: ‘sorgfuldelick’.Ga naar voetnoot2) Dit neemt niet weg, dat een religieus beginsel ten grondslag lag aan dezen regel voor de vertalers. De Gereformeerde theologen van Dordt beschouw- | |
[pagina 54]
| |
den den bijbel naar vorm en inhoud als Gods woord. Bogerman wees er in zijn inleidende rede voor de behandeling van het gravamen der bijbelvertaling op,Ga naar voetnoot1) hoe noodig zulk een vertaling was, opdat men zeggen kon, dat God ook in de Nederlandsche taal spreekt. In de achtste zitting gaf Bogerman als laatste spreker zijn oordeel omtrent de wenschelijkheid eener nieuwe vertaling, waarbij hij als grond o.a. aanvoerde: ‘Utile et justum audire ipsius Dei vocem propriam in Ecclesia’.Ga naar voetnoot2) In dezelfde zitting werd over allerlei kwesties gediscussieerd, o.a. werd reeds voorgesteld ‘reddendum textum sacrum esse verbum verbo prorsus. Retinendos omnino in testamento vetere Hebraismos, in novo Graecismos, ut etiam Belgis innotescat ipsissimus Spiritus Sancti sermo’.Ga naar voetnoot3) (ik cursiveer). II. De vertalers moeten bij het vertalen zoo min mogelijk Nederlandsche woorden toevoegen aan het vertaalde Hebreeuwsch en indien dit niet te vermijden is, moeten deze woorden duidelijk onderscheiden worden van de andere (door haken en een ander lettertype). Het is duidelijk, dat deze regel voortvloeit uit hetzelfde theologische standpunt als waaruit de eerste voortkwam: de oorspronkelijke vorm van Gods woord zooveel mogelijk bewaren, er zoo min mogelijk ‘bij maken’ en indien dit onvermijdelijk is, duidelijk doen uitkomen, wat toegevoegd is. De verdere ‘leges’ (III, IV) betreffen inhoudsopgaven, ‘loca parallela’ en kantteekeningen. Eerst in de twaalfde zitting worden weer eenige besluiten, de Nederlandsche taal betreffende, genomen, in de eerste plaats over du en ghy. 4. De Synode verwierp du en besloot dat in de nieuwe vertaling ghy moest worden gebruikt voor enkelvoud en meervoud. Hoe actueel deze kwestie was, vooral door Marnix' theorie en practijk,Ga naar voetnoot4) zagen wij reeds,Ga naar voetnoot5) ook hoe de kerken hierin gemengd waren. Het valt dus niet te verwonderen, dat op de Synode van Dordrecht over deze zaak uitvoerig werd gesproken. Voor de volledige citaten van al het op de Synode gesprokene verwijs ik weer naar Kaajan's werk. Ik volsta hier met een opsomming van alle argumenten | |
[pagina 55]
| |
pro du en contra du (pro ghy). De gronden, voor du aangevoerd, waren: Volgens de acta-Breytinger:Ga naar voetnoot1) 1. Deus ipse de sese loquitur numero singulari: Ego Jehova sum Deus tuus. 2. Non sunt ipsi gratae adulandi illae formulae, quibus demulcemus homines. 3. Belgas veteres in vetustioribus Bibliis semper Deum alloquutos esse numero singulari. 4. Pluralem numerum istum ab Hispanis in Belgium fuisse derivatum. 5. Exemplum omnium aliarum nationum, quae in precibus, Biblijs, concionibus Deum nonnisi voce singularis numeri adloquuntur. 6. Vitandam esse suspicionem de pluritate Deorum. 7. Denique tametsi usus jam in Belgio receptus sit in numero plurali, tamen aequum esse ut codici sacro et sermoni divino inhaereatur religiossime, ac ut idiotismo Dei creatoris et conservatoris gentium omnium cedant idiotismi gentium omnium.Ga naar voetnoot2) Heyngius deelt nog mee: 8. quia sic placuerat D. Aldegondio.Ga naar voetnoot3) Argumenten voor ghy waren: acta-Breytinger:Ga naar voetnoot4) 1. In auribus Belgarum vocem Du jam esse plane horridam et propriam hominis aliquem reprehendentis. 2. Si porro cum voce du conjungatur verbum aliquod, du solst, du hebst, id plane Belgis videri impium. 3. Ita jam Ministros vocibus pluralis numeri assuevisse, ut desuescere nullo modo possint. Indecorum autem fore si alius esset stylus in praelectione sacri contextus, alius in concione. 4. Denique voces istas plurales esse usus promiscui, et significationis tam singularis quam pluralis nec ullum hinc metuendum periculum τησ πολυϑειασ. Heyngius zegt gedeeltelijk hetzelfde, al is het soms met andere woorden. Hij geeft de volgende argumenten:Ga naar voetnoot5) 1. quia alia est proprietas linguae nostrae quam Hebreae. 2. quia vox du iampridem absoleta est, horrida, dura et absona, et offendens aures populi. 3. quia non nisi per contemptum vulgo usurpatur, praesertim si coniungatur cum verbis salst, hebst, bist, etc. 4. quia vox ghij non est simpliciter numeri pluralis, imo terminatione videtur singularis,Ga naar voetnoot6) usuque facta indifferens, imo magis numeri singularis quam pluralis; ac proinde nihil esse periculi si ea voce utamur; praesertim ut habeatur res cum voce reverentiore; nemo emim suspicabitur, esse vel contra maiestatem Dei, vel contra | |
[pagina 56]
| |
unitatem essentiae, etiamsi illam vocem retineamus; esse ergo potius loquendum cum vulgo, ne huic versioni accidat, quod versioni Psalmorum D. Aldegundi, qui propter vocem du, qua perpetuo usus est, hactenus populo ingrati, et in usum Ecclesiae induci non potuerunt. Sibelius geeft het volgende verslag van de argumenten pro ghy: 1. haec vox du videtur esse absoleta, horrida ac durissima, offendet et perturbabit aures totius populi, praesertim si conjungatur cum verbis: du hebst. 2. quia habemus ex observatione non potuisse ipsam vocem introduci in Ecclesiam. Hanc ob causam psalmi optime versi ab Aldegondio non potuerunt introduci. Ideo Emdani, Westphali hunc morem non potuerunt etiam introducere (D. Aldegondus conspirarat (?) in versione sua Psalmorum vocem du tollere). Erit maxima confusio inter ipsos etiam ministros. Non ita poterunt assuescere. Gomarus pleitte voor ghy op grond van: 1. aliquando uti (Scripturam) de Deo (loquentem) voce plurali, quod non potest retineri in Latino. 2. At haec vox ghij non solum est pluralis, sed etiam singularis. Sic qui apud Latinos et דשֶאַ apud Hebraeos est utriusque numeri. 3. Exoleverunt etiam compositiones, quae solent addi voci du: du hebst, du solst. Volgens de Epistolica Narratio: Gomarus vult ghy retineri, et esse utriusque numeri, sicut vox sy, sy doet dat et sy doen dat. Tenslotte de korte opmerkingen in de officieele acta (zie de bijlage). Frappant is de overeenkomst tusschen verschillende argumenten voor du op de Synode aangevoerd en het pleidooi van Marnix. Ongetwijfeld was dit pleidooi aan de synodeleden bekend. Marnix' naam wordt uitdrukkelijk genoemd en zijn krachtig streven om du weer in eere te herstellen was nog niet vergeten. Als we de verschillende argumenten pro du nogeens bekijken, dan zien we hier terugkeeren, wat Marnix reeds zei omtrent het vleiende, pluimstrijkende van ghy, dat tegenover God zeker absurd en ongepast was; verder het wijzen op het gebruik van du in de oudere bijbels. Het voorbeeld van de andere naties, die alle du hebben, (bedoeld is: in hun bijbels en in hun bidden, zie boven) keert terug. Marnix' argument: tegenover God als enkelvoudig wezen past slechts een enkelvoudige aanspraak, is uitgewerkt tot: gy zou kunnen doen denken aan het bestaan van meer goden dan een. Nieuw is het argument: God spreekt over zichzelf in het enkelvoudig getal: Ik ben Jehova, uw God. Nieuw is ook: het gebruik van het meervoudige ghij tegenover God, is aan de Spanjaarden ontleend. (Marnix uitte wel zijn minachting voor de pluralis-vormen met lieden, die hij van de Spanjaarden afkomstig achtte). Men denke aan het Spaansche spreekwoord: llamar á Dios de tu (God aanroepen met du), d.i. niet weten wat | |
[pagina 57]
| |
men zegt, dronken zijn. In alle andere W. en Z.-Europeesche talen sprak men God nog aan met de 2e ps. enkelvoud. Het Spaansche spreekwoord bewijst, dat dit daar alleen uitgesloten was. En vanzelfsprekend is nieuw, het verwijzen naar Aldegonde. De argumenten voor ghy zijn vanzelf duidelijk. De verdedigers hiervan stonden sterk, omdat zij konden steunen op het gebruik in het voornaamste deel van het land: in alle acta leggen de voorstanders dan ook den nadruk op het feit, (een feit voor dat deel der sprekers) dat du in onbruik is, men kan het gebruik van ghy niet meer afwennen, du is een ruw, onbeschaafd woord (vox horrida, dura, absona), het is nog alleen geschikt als men iemand berispen wil (propriam hominis aliquem reprehendentis), vgl. Ampzing, Taelbericht p. 40, het stoot, beleedigt de ooren van het volk (aures populi offendens), het wordt alleen minachtend gebruikt. (Non nisi per contemptum). Daarnaast treft, dat dit vooral het geval is, als het verbonden wordt met de werkwoordsvormen van de 2e persoon: salst, hebst, bist, enz. In de officieele acta valt de nadruk zelfs hieropGa naar voetnoot1) (atque inprimis), dat de werkwoordsvormen, die bij du hooren reeds lang verouderd (obsoleta) zijn en voor Nederlandsche ooren een ruwen (onbeschaafden), onaangenamen en ongewonen klank hebben.Ga naar voetnoot2) Een dergelijk verzet tegen deze werkwoordsvormen vinden we al in de voorrede van den nadruk van den eersten D.A.-bijbel (1562) in 1564-'65.Ga naar voetnoot3) In deze voorrede verklaarde de onbekende na-drukker, dat hij ‘de vreemde Hoogduytsche woorden of Oostersche termen en manieren van spreken, als du bist, du salst, du en sulst’ verwijderd had. Opmerkelijk is ook, dat zoowel Heyngius als Sibelius erop wijzen, dat Marnix' Psalmen wegens het gebruik van du niet waren ingevoerd. Een waarschuwend voorbeeld dus. Dit is intusschen zeker niet de eenige reden geweest. Hoofdoorzaak was, dat de Psalmen van Datheen reeds te zeer ingeburgerd waren.Ga naar voetnoot4) Verder valt er op te letten, dat er verband is met de eerste der ‘leges’: zoo letterlijk mogelijk vertalen, i.z.v. de voorstanders van du zich hier op beriepen. (Zie boven p. 55 en vgl. nog in de acta-Heyngius: iuxta textum Hebraeum ipsum numero singulari appellandum.Ga naar voetnoot5) Gomarus trachtte dit argument te verzwakken, door er | |
[pagina 58]
| |
op te wijzen, dat ook in de Schrift soms over God gesproken wordt met een meervoudig woord, dat een bepaald Hebreeuwsch voornaamwoord ook enkelvoud en meervoud is, evenals het ‘qui’ der Latijnen en het Nederlandsche ‘sy’.Ga naar voetnoot1) Over de verdeeling der stemmen zie men de uitvoerige bespreking door Muller.Ga naar voetnoot2) 5. Nadat men een besluit genomen had omtrent de vertaling van ‘Jehovah’, wat ik voorbij ga, werd gesproken over de eigennamen. Besloten werd over het algemeen de eigennamen van het O.T., zooals die gebruikelijk waren volgens D.A., te behouden. Een enkele, noodzakelijke, kleine wijziging werd den vertalers toegestaan. (Zie acta der 12e sessie). Ongetwijfeld wilde men met dezen maatregel aanstoot voorkomen. Evenals men het verouderde du verwierp voor het gebruikelijke ghy, was de Synode zoo wijs, het volk niet tegen de nieuwe bijbelvertaling in te nemen, door de namen, waaraan het door D.A. gewend was, te veranderen overeenkomstig het oorspronkelijke Hebreeuwsch. Ook dit besluit zou men kunnen zien als een wijze uitzondering op de groote wet: letterlijk de heilige taal weergeven - hoe men ook over dit laatste mag oordeelen. 6. Tenslotte vestig ik nog de aandacht op de volgende punten: In overeenstemming met vroegere eischen,Ga naar voetnoot3) is de wenk van Bogerman, voordat tot benoeming van vertalers en herzieners werd overgegaan, dat men mannen moest kiezen niet alleen bekwaam in talen en theologie, maar ook van een vromen en heiligen levenswandel.Ga naar voetnoot4) Verder zijn er door sommigen in de Synode nog opmerkelijke dingen gezegd, die niet in de officieele acta en evenmin in de besluiten zijn opgenomen. Zoo valt op, wat Sibelius opteekent omtrent zijn oordeel, op de Synode uitgesproken.Ga naar voetnoot5) Sibelius verzet zich tegen het denkbeeld, den ouden bijbel te verbeteren, omdat de stijl niet zoo vloeiend zal zijn (ik cursiveer), indien hier en daar iets verbeterd en ingevoegd wordt. Sibelius wordt straks tot reviseur van het N.T. benoemd en speelt als zoodanig een voorname rol! Daarom is deze uiting over de | |
[pagina 59]
| |
stijl des te belangrijker. Verder trof mij in het verslag van de discussies in den aanvang, door Breytinger:Ga naar voetnoot1) Inter tres illos operas ita partiendas esse, ut primus soli nudae versioni incumbat; secundus versionem illam cum versionibus aliis, Anglicana, Gallicana, Germanica conferat; tertius det operam ut linguae Belgicae idiotismi et puritas retineatur (ik cursiveer). Een bewijs, dat op de vergadering ook over de Nederlandsche taal op zichzelf gesproken is en het groote belang van behoud van het Nederlandsche taaleigen en handhaving van zuiver Nederlandsch, werd ingezien. |
|