Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
(1939)–F.L. Zwaan– Auteursrecht onbekendGrammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft
Hoofdstuk II. Wenschen omtrent een nieuwe Bijbelvertaling vóór de Synode van Dordrecht.Van 1571 af komt de zaak der bijbelvertaling voortdurend op nationale en particuliere (provinciale) synoden ter sprake, zonder dat de pogingen succes hadden.Ga naar voetnoot4) Toch is het van belang hier na te gaan welke denkbeelden en wenschen men had omtrent de vertaling, | |
[pagina 45]
| |
voor zoover deze het Nederlandsch raakten.Ga naar voetnoot1) a. Van meet af is men het er over eens, dat de bijbelvertaling het werk moet zijn niet van één man, maar van de Kerken. Op de Nationale Synode van Dordrecht van 1578 werd als no. 18 van de ‘Particuliere Vraghen’ behandeld: ‘Of het oorbaar ende noodich is den Bijbel wt den Hebreischen in der Nederduytscher tale over te setten of ten minsten de ghemeyne oversettinge te oversien, ende wien men desen last oplegghen sal?’ Het antwoord luidde: ‘Men sal wel tot syner tyt den Bybel wt der Hebreischen tale oversetten moghen. Hierentusschen salmense na de Francoysche Latynsche ende andere in sonderheyt na de nieuwe Heydelbergsche oversettinghe oversien. Daerby oock voeghende de Franchoysche annotatien over het oude Testament. Dogh soo salmen toesien dat dit werck een persoon alleen niet opgeleyt werde, ende syn verordent de Heere van Ste Aldegonde ende Petrus Dathenus om na bequame mannen wt te sien die dit werck behoirlick sullen konnen wtvoeren’.Ga naar voetnoot2) Bogerman en Baudartius wijzen er in hun Voorreden aan de Gereformeerde Kerken op, dat aan Marnix in 1586 verzocht werd, ‘dat als hy eenich stuck daerin soude gedaen hebben 't selve eenige hem naestgesetene gequalificeerde kerckendienaren in Zeelant (daer hy doe ter tijt woonde) communiceeren, ende daerna 't selve voorts andere gequalificeerde broederen in andere provincien mededeylen soude, opdat het met goede ....gedaen, ende ‘niet eens particulierens, maer een gemeen werck der kercken ware’.Ga naar voetnoot3) De practijk is hiermee voortdurend in overeenstemming. Ik wijs slechts op het plan van 1581 om het werk der bijbelvertaling onder de verschillende classes te verdeelenGa naar voetnoot4), een plan, dat weer opgenomen werd in 1587 door de Zuid-Hollandsche Synode, voorts het feit, dat aan Marnix in 1594 reviseurs werden toegevoegd.Ga naar voetnoot5) b. De taal moet goed en zuiver, onopgesmukt, algemeen Nederlandsch zijn. Deze wensch komt duidelijk naar voren in den bekenden brief van de Haagsche Synode van 1586 aan Marnix,Ga naar voetnoot6) waarin hem verzocht werd zich met een nieuwe vertaling van het Oude Testament | |
[pagina 46]
| |
te belasten, een verzoek toen door hem geweigerd. De brief is zeer vleiend voor Marnix. Men koos hem, ‘ut nempe ad tale opus absolvendum maxime idoneum...., ut qui Linguarum interpretationis dono, atque etiam divinarum rerum cognitione insigniter ornatum, quamdoque compertum habemus in eo opere aliquousque jam feliciter progressum, quum id circo et aliis de causis ut hunc inceptum laborem vellet absolvere consentienter rogare’. Zij behoeven Marnix wel niet te vertellen, hoe noodzakelijk en nuttig dit werk is, ‘ut qui sine dubio ipsemet iam pridem videris ac dolueris Ecclesiam Dei, quam columnam Veritatis appellat Apostolus, tam diu tam obscuram, incorrectam et tot locis depravatam versionem in tam clara luce Evangelii retinuisse’. Hij zal er een grooten dienst mee bewijzen aan God, Christus, den Heiligen Geest; het werk zal van zeer groot voordeel zijn voor de predikanten en voor de gemeente, en tot zijn roem strekken. Hij make niet de tegenwerping, dat beter velen dan één man dit kunnen doen. De Synode verzoekt hem telkens wat hij af heeft te zenden aan de geleerdste predikanten van Walcheren, Holland en elders, ‘ut translatio ista prodire possit quam verissima, simplicissima et ad linguam Belgicam eamque propriam et minime affectatam quam maxime accomodata’. De Synode hoopt, dat hij aan het verzoek voldoen zal op grond van het feit, dat hij reeds een verbetering van de Psalmen gaf, die aan de meeste broeders zeer behaagde, zoodat over invoering is beraadslaagd, indien dit slechts zonder ergernis te wekken zou kunnen geschieden. Zij zal hem zeker bijstaan, zooveel zij kan. De Hollandsche Synode van 1594 te Haarlem constateert, dat ‘noodich bevonden wort, datter mocht syn een correcte ende perfecte oversettinge des bybels wt de Hebreeusche ende Grieksche waerheyt in onse gemeyne Nederduytsche sprake’.Ga naar voetnoot1) Bogerman en Baudartius wijzen er op, dat het classis-plan van 1581 mislukte, niet alleen doordat eenige classes wilden wachten op ‘de Nieuwe Francoysche Oversettinge, die tot Geneven onderhanden was’, maar ook, omdat de classes (Antwerpen, Gent, Delft en Utrecht) ‘onderlinge disputeerden, dat desen [nl. de nieuwe vertaling] niet door vreese van ongelijckheit van tale (die by de voorseyde personen, elck naeden aert van sijn lantschap, gebruykt soude mogen worden, ende om ander consideratien den alderbesten niet wesen en soude’.Ga naar voetnoot2) Verder wijs ik op | |
[pagina 47]
| |
het protest van de gedeputeerden der Zuid-Hollandsche SynodeGa naar voetnoot1) tegen het besluit der Staten Generaal van 1591, door een verzuim van den griffier eerst in 1592 aan de kerken bekend gemaakt, ‘inhoudende, dat de Bijbel D. Tremellii ende D. Junii door drije predicanten, een uyt Hollant, een uyt Zeelant, ende een uyt Frieslant, overgesett soude worden elcx apart sijn werck daervan makende: Ende dat dieselve gedaen hebbende, by den anderen komen, ende haer werck confereren, ende daerinne verdragen souden, etc’. De gedeputeerden wezen er op, dat deze resolutie afweek van het besluit der Nationale Synode van 1586 te 's-Gravenhage, ‘besonderlick aenwijsende de inconvenienten so van confusye van stijle, als meer andere, daerinne men tot verachtinge van 't werck, ende ongerijf van de kercken, nootsakelick vallen soude, indien verscheyden personen uyt verscheyden Provincien, dit werck voornemen souden’. Tenslotte zijn hier en ook in andere nog te bespreken opzichten van bijzonder belang de ‘punten’ aan Marnix voorgesteld door de hem toegevoegde reviseurs in Mei 1595 te Leiden.Ga naar voetnoot2) Deze zijn ons bewaard in het Brusselsche handschrift van Tilmannus Cupus, waaruit ze werden afgedrukt door H.Q. Janssen in Kerkhistorisch Archief II.Ga naar voetnoot3) Ik heb het document als bijlage in dit werk opgenomen volgens Janssen's uitgave. Daarnaast zijn te vergelijken de resolutiën van de Staten-Generaal van 15 Augustus, 15 en 21 September 1594, waarin de opdracht aan Marnix vervat is, afgedrukt bij Fruin in zijn opstel: De aanstelling van Marnix van St. Aldegonde tot Bijbelvertaler.Ga naar voetnoot4) Uit deze ‘punten’ is hier te noemen punt 1: ‘Dat de heere voors. int oversetten soude willen gebruyken d'algemeinste, claerste ende suyverste tale’. De Staten-Generaal besloten in hun resolutie van 15 Aug. 1594, ‘dat men alhier zal beschrijven den Heere van St. Aldegonde om metten zelven te spreken op de oversettinge van den Bibel wte Hebreeuwsche in onse gemeene Duytsche sprake’. Duidelijk blijkt uit al deze plaatsen, dat er in dezen tijd reeds het besef was van een algemeene Nederlandsche taaal. Dat deze zich reeds geheel gevormd had, zou te sterk gesproken zijn, maar ongetwijfeld was zij bezig zich te vormen. c. Vertalers en reviseurs moeten godvruchtige mannen zijn, die de leer | |
[pagina 48]
| |
der kerken ten volle aanhangen. Na den dood van Marnix stelt de Zuid-Holl. Synode van 's-Gravenhage (1599) voor Arnoldus Cornelii (Crusius) en Helmichius als vertalers te benoemen, om het werk op denzelfden voet voort te zetten. Zij kiezen Gomarus als reviseur voor Zuid-Holland. Aan andere synoden zal gevraagd worden of ze met de genomen besluiten accoord gaan. ‘Maer in de uytschryvinghe aen d'andere synoden sal mede geroert werden, dat tot dit werck der revisie niemant en behoort ghedeputeert te werden dan dieghene, die den Catechismus, die in dese kercke gheleert wert, ende de Belydinghe des gheloofs derselffde kercken sal onderschreven hebben, ende by der kercken een goet ghetuyghenisse sal hebben van eenen godtsalighen wandel, opdat alsoo de kercken verseeckert syn moghen van de gesondtheydt in de leere ende godtsalicheydt des levens by denghenen, dien sy dit werck vertrouwen’.Ga naar voetnoot1) Een onmiddellijke reactie hierop vindt men in de Acta der particuliere synode van Haarlem (1600), waar conform het besluit van Zuid-Holland, ‘dat tot de revisie der translatie niet en souden persoonen toegelaten werden, die niet en hebben onderteekent de Nederlantsche Confessie ende den Catechismum’, waarop de vandaar gecommitteerde broederen ‘oock het oordeel deses synodi op desen hebben versocht’, werd besloten, ‘dat personen, van welcke men getuygenisse heeft, dat sij professie van onse religie doen ende godtsalich sijn in leven ende wandel, alleen hiertoe sullen ghebruyckt werden’.Ga naar voetnoot2) Deze besluiten staan waarschijnlijk hiermee in verband, dat men den onrechtzinnig geachten, zeer bekwamen Hebraicus Drusius te Franeker van het vertalerschap wilde uitsluiten.Ga naar voetnoot3) d. Men moet zooveel mogelijk van de oude vertaling handhaven. In de eerste plaats moet hier genoemd worden punt 3, aan Marnix voorgehouden: ‘Dat de voors. heere soo seer behoude de woorden ende manieren van spreken van onse gemeine bibels alst mogelick is ende de suyverheyt vande tale sulx can lijden. Desgelijx dat hij in twijffelachtige plaetsen, daermen niet en siet wat best dient gevolcht de gemeyne oversettinge wil volgen, stellende op de cant den anderen sin die noch daerop soude mogen passen’.Ga naar voetnoot4) In overeenstemming hiermee is de resolutie der Staten-Generaal van 21 Sept. 1594: ‘Ende wordt verstaen dat den voorscreven Heere van St. Aldegonde hem zoo nae zal hebben te houden by de ouwde translatie als eenichsins | |
[pagina 49]
| |
doenlyck’.Ga naar voetnoot1) De Zuid-Holl. synode van Leiden (1600) wees een voorstel van eenige Zeeuwsche classes om den gangbaren bijbel slechts op eenige plaatsen te corrigeeren, af, met een beroep op de ‘resolutie des generalen synodi, welcke is, dat men een nieuwe translatie voorneemen sal, hoewel de synodus verstaet, dat men bij den text des teghenwordigen bijbels blijven sal, soo nae het moghelijck is’.Ga naar voetnoot2) De Zuid-Holl. syniode van Rotterdam (1605) achtte het noodig ‘D. Helmichium te vermanen, dat hij int oversetten zal willen blijven bij de woorden van onse oude Duytsche oversettinge, soveel eenighsins de waerheyt can lyden’.Ga naar voetnoot3) e. Men moet zoo dicht mogelijk bij het Hebreeuwsch blijven. Bij de ‘punten’ komt deze wensch niet voor, al wijst wel in die richting punt 9: ‘Int oversetten soo weynige woorden buyten den text in te voegen als mogelick is, ende niet dan wt enkele noot’.Ga naar voetnoot4) Deze wensch, die straks op de Dordtsche Synode één van de voornaamste ‘leges’ voor de translateurs zal worden, wordt reeds uitgesproken door de Particuliere Synode van Noord-Holland te Amsterdam, (1607), die na de behandeling van het conflict Helmichius-BaudartiusGa naar voetnoot5) ‘oordeelt ende resolveert, dat D. Wernerus Helmichius, die naer het goetvinden der kercken int oversetten heeft geaerbeyt, middelertyt sooveel ende neerstelyck als doenlyck is in tselve sal voortgaan, oock hem bevlytigen om in den text de eygen cracht der Hebreescher woorden, off sy schoon wat duyster souden vallen, te stellen ende die duystere aen de cant in de aenteyckeningen door eenige verclaringe naeckter uyt te drucken’Ga naar voetnoot6). Over Marnix' practijk in dezen zie men De Bruin, waarvan ik citeer: ‘Marnix als vertaler doet denken aan Utenhove. Zooals deze den grondtekst als dictaat van den Heiligen Geest in zijn vertaling wilde eerbiedigen door Grieksch met Nederlandsche woorden te schrijven, zoo streefde ook Marnix bij zijn weergave van het Hebreeuwsch naar zoo groot mogelijke trouw aan het Schriftwoord’Ga naar voetnoot7) Ook Baudartius stelt zich in zijn Wechbereyder op het standpunt: letterlijk vertalen.Ga naar voetnoot8) | |
[pagina 50]
| |
f. De kwestie du - ghy. Een volledige behandeling van deze kwestie valt buiten het bestek van dit onderzoek. Ik wil hier slechts nagaan, wat op kerkelijke vergaderingen en in verband met de bijbelvertaling hierover werd te berde gebracht, voor zoover dit nog niet onder de aandacht gevallen is. Vor der Hake gaf in zijn ‘De ondergang van het voornaamwoord du,Ga naar voetnoot1) met de korte aanvulling daaropGa naar voetnoot2), reeds een overzicht der geschiedenis van den ondergang van het bijbelsche du en noemt daarbij ook even de Zuid-Hollandsche synode van 1595. Muller neemt in zijn bespreking van de du-ghy-kwestieGa naar voetnoot3), een korte samenvatting van Vor der Hake's artikel op en voegt hier nieuwe gegevens aan toe. Een kleine aanvulling hierbij is het volgende: Dij-dijn bleef behouden in den tweeden druk van Deux-Aes (1565), maar ook deze vormen verdwenen daar later. Vor der Hake raadpleegde een druk van 1616, waarin hij dit constateerde. Dat reeds eerder, nl. in 1571, dij-dijn werden weggewerkt, merkte ik op in de noot bij r. 266 van De Hubert's Waarschouwinge. Muller's conclusie uit het feit van het behoud van dij en dijn in D.A. 1565 is mij dan ook in dezen vorm onduidelijk. Hij schrijft:Ga naar voetnoot4) ‘Stellig heeft hun behoud in dezen tot aan de Statenoverzetting van 1637 meest gebruikten Bijbel hun leven, althans op het papier der litteratuur, tot diep in het midden der 17e eeuw, krachtig gesteund, ja alleen mogelijk gemaakt’. Deze formuleering is te sterk. Ongetwijfeld werden ook de oudere drukken nog later gelezen en in zoo verre heeft Muller gelijk. (Een frappant voorbeeld is De Hubert, zie bovengenoemde noot.) Maar de edities vanaf die van 1571 boden geen steun meer aan dij-dijn. Van den strijd tusschen Marnix en de Zuid-Hollandsche synode over du vindt men een uitstekend verslag bij Van Toorenenbergen,Ga naar voetnoot5) minder volledig bij Muller.Ga naar voetnoot6) Ik wil hier nog slechts met nadruk wijzen op het verband met de aan Marnix voorgehouden punten. In punt 2 lag het beroep op de kerken opgesloten.Ga naar voetnoot7) De acta van de Zuid-Hollandsche synode van Gorinchem 1595, vermelden dan ook,Ga naar voetnoot8) dat de gedeputeerden der synode (dat zijn Helmichius en Cornelii) hebben gerapporteerd ‘dat sy in Mayo lestleden by malcanderen syn geweest binnen Leyden, te weten D. Helmichius, Plancius, Daniel | |
[pagina 51]
| |
de Dieu ende Drusius, ende hebben metten heere van Sint Aldegunde aengaende dese zaecke gehandelt ende aldaer den voersz. heere voergehouden zekere poincten, op wat wyse hy de oversettinge sal mogen beginnen, ende op wat wyse de gedeputeerde over dese zaecke, tgene van den voersz.heere sal overgeset syn, sullen visiteren’. Twee van deze punten kwamen nu op de synode in behandeling, o.a. de kwestie-du. ‘Opt eerste punct is nae lange deliberatie geadviseert, soovele dese vergaderinge aengaet, dat men blyven sal by dat woort ghy, also vele oordeelen, dat het der gemeente, emmers den eenvoudigen beter behaegen sal, gelyck sy wt eenige exempelen bewesen hebben, als onder andere dat de bybels, die du oft dy hebben, by velen ongecocht blyven, ende die Gillis van der Erven gedruct heeft nae de gemeene taele, by velen, jae den meesten deele gesocht wert’. Muller geeft hierbij de volgende noot:Ga naar voetnoot1) ‘Zulke waren er dus toch nog, buiten die van Utenhove; of zijn alleen deze bedoeld?’ Aan den ‘bijbel’ van Utenhove (Utenhove gaf slechts een vertaling van het N.T.) is hier m.i. niet te denken. Deze vertaling was niet door de kerken geaccepteerd, had een volledig echec geleden. Bedoeld zullen dus zijn de eerste uitgave van D.A. 1562, en althans de tweede van 1565 (met dij, dijn, niet meer du) en den derden(?) druk van 1568 (eveneens met dij, dijn, niet meer du). Ook op de synode van Noord-Holland 1596, waar Marnix zelf aanwezig was, kwam de kwestie vermoedelijk ter sprake. Deze synode onthield zich echter van een beslissing. ‘Angaende het voorstel van den gedeputeerden des sinodi belangende eenige woorden in de translatie des bybels, refereert het synodus tzelve int goet advys van den translateur mitsgaders van degene, die daertoe syn gedeputeert’.Ga naar voetnoot2) Het verder verloop van den strijd is bekend. Marnix wist van geen wijken op dit punt; de synode van Delft (1596) besloot dan ook: ‘Alsoo de heere van Sint Aldegonde (soo men verstaet) verclaert niet te connen wycken in de oversettinge des bybels van seeckere maniere van spreken, in 20e art.Ga naar voetnoot3) geroert, tevreden synde nochtans, dat de kercken daerinne doen, soo deselve goetvinden sullen, wanneer twerck met Godts hulpe ten eynde sal wesen gebracht, is desen synodus tevreden, aengaende dit different, dat de voornoemde heere daerinne voortvare, midts dat opt eynde vant werck de vrye decisie daervan int oordeel der kercken gelaten worde’.Ga naar voetnoot4) |
|