en de jonge met vrouw en kinderen, bewoonden één groot huis.
Den volgenden dag besloot ik de familie Daalman te gaan condoleeren. Juist toen ik belde, kwam mijn vriend Van Schutten aan, die mij de hand drukte en met een gezicht, dat geheel bij de droevige gebeurtenis paste, zei:
‘Dat 's hard voor den ouwe, hé!’
Terwijl de meid ons stilzwijgend de deur opent en wij den langen marmeren gang instappen, antwoord ik hem:
‘Hard, ja, maar als je 84 jaar oud geworden bent ...’
‘Wa'blief? 84 jaar?’ herhaalt Van Schutten, me verbaasd aankijkende, ‘de oude vrouw was amper zestig ...’
‘De oude vrouw? Vriend, hoe heb ik 't met je? De oude mevrouw Daalman is niet dood, maar mijnheer.’
‘Mijnheer?!’ herneemt Van Schutten, ‘kom, vriendje, 't is duidelijk bij me aangezegd, dat mevrouw Daalman overleden is.’
‘Nu, ik weet zeker, dat het overlijden van mijnheer is aangezegd.’
‘Bovendien,’ gaat Van Schutten voort, ‘heb ik daareven mevrouw Van der Spiegel, hun nicht, met een paar andere dames op straat ontmoet. Met een enkel woord vroeg ik haar, hoe de oude heer onder het verlies was, en zij antwoordde me, dat het nog al redelijk ging.’
‘En ik verzeker-je toch ...’
‘Nu,’ fluistert mijn vriend me in 't oor, nu we vlak voor de deur der achterkamer staan: ‘Je zal je nu spoedig overtuigen, dat ik gelijk heb.’
We treden de donkere kamer binnen. Het twijfelachtig licht, dat door de reten der halfgesloten blinden valt, maakt de treurende en ernstige gezichten nog somberder!