hun paardenbiefstukken tegen hen op ... doet er niet toe: ze hebben een plaatsje; ze zullen d'r zien: ze zijn gelukkig!... En straks zullen ze hoera en oranje-boven schreeuwen, totdat hun longen vol giftig stof en ziektekiemen zitten!...
Stommelingen! Stommelingen! Geven ze zich er één oogenblik rekenschap van, waarom ze daar staan? Waarom zij daar juichen, wuiven, vlaggen en versieren?! Zal de boel er een háár beter op worden nu er een kind van achttien jaar moet gaan regeeren? Nonsens! Nonsens! Laat ze spelen met een pop, met een tennis-bal ... maar niet met een volk! Ik dank er voor om als speelgoed te dienen ... Ik dank er tweemaal voor om te juichen dat 't zoover met ons is gekomen ... (naar 't zijraam gaande) De stad is gek, waanzinnig, bezeten!... Oranje, groen, vlaggen, bloemen .... 't Kan niet op! 't Is een ziekte! Een besmettelijke ziekte!
En op straat loopen ze je achterna: ‘Mooie oranjestrikjes, meneer?’ ‘Cocardes, meneer?’ ‘Feestprogram?’ – Op oranjepapier natuurlijk – ‘Herinnerings-medalje, meneer?’ ‘Kroningsbeker met portret, meneer?’ ‘Lucifers met’ ...
Hou op! hou op! 't Is om gek te worden ... Kijk zoo'n straat er uitzien met al die lorren en linten!! Bah! bah! Ik kan 't niet meer aanzien .... Ziedaar! (hij trekt het gordijn dicht) Nu mogen ze denken dat er hier een dooie is ... (hij gaat aan de tafel zitten) 'n Lekker idee, dat nou tusschen al die versierde open ramen, het mijne alleen dicht en gesloten en grauw is. Zoo is de gevel ten minste in harmonie met den bewoner ... wat niet altijd het geval is in de wereld. (papieren opnemend)