| |
| |
| |
Goeie God!.... wat heb ik 'n haarpijn!!!
Monoloog voor Willem van Zuylen.
Door Pierot.
(Komt op, in de linkerhand een geopend briefje, in de rechterhand een zakdoek, waarmede hij langs zijn voorhoofd wrijft, – kijkt zuchtend rond).
Goeie God! – wat heb ik 'n haarpijn! – foei! foei!!! – elk hoofdhaartje is nu, in 't gevoel, letterlijk zoo dik als een Goudsche pijpensteel! – en dan hier .... (wijst op zijn maag). Volslagen werkstaking! – Al mijn organen laten mij op dit oogenblik in den steek! – (tot het publiek). Neen, zóó iets is u bepaald toch nog nooit overkomen – wat blief? – Neen, dat kan mij alléén maar gebeuren! – Ja, dat is juist gisteren een jaar geleden, toen begon het!.... dat 's te zeggen: niet mijn haarpijn; neen, daar geniet ik pas van, sedert van morgen, maar ik bedoel – toen is de oorzaak begonnen, waarover ik mijn geheel volgend leven nog zuchten zal. Een onbezonnen streek, zult u veronderstellen? O jee, neen! – Neen, het was een domme streek!.... een | |
| |
ezels-domme streek! ziet u? – Of liever .... Enfin, oordeel u zelf maar, ik zal het u zoo duidelijk mogelijk maken, (voelt aan de slapen van zijn hoofd). Hè! als dat kloppen, hier, nu maar een beetje wil ophouden – dan kan ik u dat eens op m'n gemak uitleggen (grillende) en geest van salmoniac en kamferspiritus, helpt me vandaag óók al niet!.... Goeie God! wat heb ik 'n haarpijn!!! – elke oogappel weegt, geloof ik, een kilo!!! – Enfin, ik mag het niemand anders kwalijk nemen dan mij zelf, want, het is mijn eigen schuld – en uit! – (zuchtende) O God! was ik gisteren maar lid van de blauwe knoop geweest! – Maar, zoo ongelukkig als ik dáár nu ook ingeloopen ben, dát kan de beste gebeuren. Ziet u, ik had een ouwe tante.... Nu, welk mensch heeft nu geen tante, zult u zeggen. Jawel, daar hebt u gelijk in, maar alle tantes zijn niet eender. – Ik zal u .... ja, hoe zal ik u nu een flauw begrip doen krijgen, van die tante. – Zij was namelijk een heel verre achtertante, – als u maar eens wil uitrekenen in de hoeveelste graad ik haar neef was. – Zij was de eenigst overgebleven zuster, van een zwager, van de halve zuster van mijn papa zijn derde vrouw! – maar door bizondere omstandigheden in onze familietakken, tòch nog mijn tante. – Zij was niet groot van stuk – had maar één oog, liep een beetje mank, was 70 jaar, en ... vrijgezel ... ik bedoel: Zij was nog ongehuwd; zij was: zoo als de dichters, zoo'n product noemen: Een zeventig-jarig maagdelijn! Was schatrijk maar even zoo gierig, – en zooveel last zij vroeger jaren van mij had, had zij van af verleden jaar, tot aan haar dood van reumathiek. Nu ja, maar reumathiek komt hier nu heelemaal niet bij te | |
| |
pas. – Niet waar? wat hebt u nu eigenlijk te maken met reumathiek van mijn tante. 't Is tante zelf daar ik het over moet hebben .... Ziet U? Zoo begint mijn bedroefde geschiedenis. ‘In den jare onzes Heeren, anno 1830, in den nacht van den 13den November, tusschen 1 en 2 uur, was die bewuste tante zoo vrij, voor het eerst, het levenslicht te aanschouwen! – en dat merkwaardige uur, heeft zij verleden jaar, voor de zeventigste maal gevierd! – En als bewijs, hoe zuinig die tante was .... dàt, was het eenige uur in het geheele jaar dat zij bij haar souper een half ons komijnekaas gebruikte! – Nu, moet U weten, tante bewoonde een Villa; – op de punten van het hek stond met groote vergulde letters ‘Villa Maagdenburg!’ – Vlak naast 'n hotel met uitspanning – waarvan de eigenaar een sjoviale weduwnaar was met een dito ongehuwde 23 jarige dochter. – Wanneer ik nou vroeger, toen het met tante en mij nog ‘áán,’ was, tante op haar geboortedag kwam bezoeken! verbood de maagdelijke politesse, dat ik hij tante overnachtte, en logeerde ik dan voor haar rekening liefst zoo schraal mogelijk bij dien Hotelier – weduwnaar en diens dochter. Natuurlijk ‘en chambre privé’ .... dat wil zeggen: ik sliep .... ‘Cavalier seul!!!’ – maar wat denkt een mensch?.... tante wordt een daagje ouder – en ik, de eenige erfgenaam .... Want die andere takken waren allemaal dood, weet u? – dus ik dacht: Ik zal alles maar voor lief nemen, en troost zoeken bij den hotelier en zijn dochter, een kolossale, aardige, jolige meid, die toen aan het verkeeren was met een reiziger in cognac. – Wat wil nu het geval? – gisteren, juist twee jaar geleden (zuchtend) het laatste be | |
| |
zoek dat ik tante bracht, hoor ik tot mijn verbazing, dat die hotelier's dochter, haar cognac-reizigers-engagement had verbroken, en .... verliefd was geworden, op .... mij!!!
Ja, ziet u? – dat had die vader, die weduwnaar zoo stiekum behandeld, omdat hij hoorde dat ik tante's eenige erfgenaam was! – Nou, om u de waarheid te zeggen, onaardig vond ik de meid niet. – Zij was kolossaal aardig; bepaald waar, want bij voorbeeld, wat ik nou hier heb (wijst op het haar aan zijn achterhoofd) tot hier – dat had zij, als het los hing tot (wijst achter zijn knie) hier! – hm? Wat blief? – en dan (wijst op zijn bovenarm) dàt .... zóó iets!.... kolossaal!!! – en (wijst op zijn kuiten) dat bedoelt u?.... O, pardon, daar was toen in 't Hotel nog niets van bekend. – Neen, zooals u nu ook wel kunt begrijpen, het was een kolossaal-gebouwde-sjoviale meid .... (smachtend) En een mondje met een paar kersroode lipjes .... waarop als het ware stond te lezen: (schalks) ‘Nou, neem er dan nog maar eentje!’ – Maar tante zei: dat zij met iederéén zoo familjaar was, en dat als ik een engagement met haar aanging, dat wel eens tot mijn schade kon uitloopen. – (voor zich) God heeft haar ziel, maar .... gelijk had ze! – (rust.) – (veegt zich het voorhoofd af.) Goeie God! wat heb ik een haarpijn! 't wil maar niet beter worden. – Nu, om kort te gaan, ik stoorde mij daar al zeer weinig aan, en .... nu gisteren juist een jaar geleden had ik geen tijd om tante te bezoeken, en wist dus niet beter te doen, dan haar een hartroerende gelukwensch te zenden, ik had hem liefst in poëzie laten maken. – Niet waar? men vangt toch meer vliegen met | |
| |
honig dan met azijn! – En – een heel lief beknopt excuus aan mijn lieve 23-jarige hotelier's dochter. – Toen wil het ongeluk dat ik voor bizondere zaken, een reis moet maken, die mij zoowat negen maanden uitlandig doet zijn. – Daar krijg ik op zekeren morgen in Antwerpen een telegram van des tante's Notaris, van den volgenden inhoud: Amice! – schrik niet – ouwe tante dood – testament verzegeld – brief voor u, bij mij gedeponeerd – kom spoedig! (blij) O, God! wat een tijding! – ik was juist dien tijd zoo hard als een steen! – Van af dat oogenblik kon ik niet meer geregeld aan zaken denken. – Miljoenen glinsterden voor mijn oogen!! en in mijn confusie telegraaf ik aan drie vroegere academie-vrienden: ‘Amice! – schrik niet –ouwe tante dood – Woensdag 13 November groote vriendenfuif bij mij aan huis, breng muziek-instrumenten meê! Antwoord betaald.’ – Daarop krijg ik antwoord terug: ‘Amice, gecondoleerd met ouwe tante – komen allen precies op tijd – nieuwe snaren opgezet voor amusante dooienmarsch! pret hebben!’ – Nou, (lachend) wij hebben ons dan ook heerlijk geamuseerd! – Verbeeldt u, ik kom gisteren avond zoo wat zes uur op mijn kamer – en allen zitten al in optima-forma, op mij, hun gastheer te wachten. – Havik met zijn violoncel – van Santenhof, met zijn clarinet, en van Dussendorp, aan de piano! (lachend) die spotvogels! – natuurlijk doe ik een pas in de kamer – of daar begint dat trio een voorspel van een Mariniers-dooienmarsch, die in eens in driekwartmaat overslaat in een pas gecomponeerde wals van Strauss! Ik behoef niets meer te doen, zij hebben overal voor gezorgd – de tafel is overvloeiende | |
| |
van mijn wijn! – van mijn sigaren! – Mijn veelbelovende vriendjes zijn van 5 uur bij mij in de kamer en reeds aan hun vijfde flesch bezig! – Ik heb niemendal te zeggen! alles was reeds voor mij in de sjoviaalste wanorde gebracht! – Ik zeg: jongens, een oogenblikje – even naar den Notaris – anders is-ie-gesloten .... Zijn kantoor bedoel ik natuurlijk. – Goed – ik ga naar den Notaris – ontvang 'n brief.... en wil die, zenuwachtig nieuwsgierig openen! – halt! zegt de Notaris, eerst het envelop lezen! – Daarop zie ik in tamelijk kattenschrift staan: deze niet openen voor den nacht van den l3den November tusschen 1 en 2 uur. ‘En het testament?’ vraag ik aan den Notaris. – Dat kan eerst morgen geopend worden, nadat u dien brief gelezen hebt. – O, pardon! – Adieu, heer Notaris, – tot morgen. – Uw Dienaar, zegt den Notaris, zoo deftig mogelijk en ik weg! – Weer thuis gekomen, zie ik zeven ledige flesschen staan, waardoor alles rondom mij – vroolijkheid en overeenstemming inademt. Toen ik boven kwam dronken zij juist op de gezondheid van mijn overleden tante .... dat zij leve!
Nu is het acht uur. – Links bonst mijn hart hoorbaar van nieuwsgierigheid en rechts in de binnenzak van mijn onderjas – zit die brief van tante, van ongeduld te dansen omdat het nog niet tusschen 1 en 2 uur is, om geopend te worden, maar (ernstig) een laatste wil eerbiedigen is toch niet meer dan billijk! – Enfin – wij beginnen nu eerst wat ouwe koeien uit de sloot te halen – van Santenhof schenkt in – het regent toasten! en, na het ledigen van de veertiende flesch ‘Liebfraumilch’ midden onder het bekende, I. o. vivat, schreeuwt in eens | |
| |
de Havik!.... Stoppen jongens! – Willem! half twee! – laatste wil! brief openen! Ik open zenuwachtig den bewusten brief .... er heerscht 'n diepe stilte .... slechts afgebroken door hartkloppingen. Wat zie ik?... ik krijg de hik van de schrik en lees met horten en stooten: ‘Lieve, dierbare (hik) Engel! – Zoodra mijn gierige (hik) tante begraven is, vieren wij ons engagements (hik) feest. – Want dan eerst kan ik doen en laten wat ik wil. (hik) Voor eeuwig .... en daaronder door de hand van tante aangevuld .... Voor eeuwig, onterft!!! – Van de schrik, verdwijnt mijn hik en ik snik: ‘O, God!’ nu gaat mij een vreeselijk licht op! – Ik had verleden jaar een brief die voor de Hotelier's dochter bestemd was, in tante haar envelloppie gedaan! Nu begreep ik, waarom ik nooit meer iets van tante vernomen had! – En met trillende stem zei ik tegen de jongens: ‘hoe is tie? – Nu is tante dood, en ik ben de eenige erfgenaam .... van een brief die mij onterft! – Ben ik nou een mispunt of niet?’ Toen hebben wij uit wanhoop nog tien flesschen den hals omgedraaid, en .... daarom heb ik nu haren als lange Goudsche pijpenstelen, – u zult mij daarom hoop ik wel excuseeren dat ik nu niet langer blijf, hm? want:
Goeie God! – ik heb toch zoo'n .... haarpijn!!!
|
|