| |
| |
| |
Hoe wordt men Kunstschilder?
Door Willem van Zuylen.
Hoe wordt men kunstschilder?
Dat is, Dames en Heeren, de vraag, waarover ik mij, een tien minuten wenschte te occupeeren.
Hoe wordt men kunstschilder? Het begin is natuurlijk de eenvoudigste zaak van de wereld, Papa of Mama, ziet dat de jongen veel liefhebberij in teekenen heeft, hij heeft dan ook wel ‘aanleg,’ en daarom wordt besloten, hem daarin onderricht te doen geven.
Men begint natuurlijk als schooljongen, de teekenschool te bezoeken. – De teekenschool! – Heerlijk woord voor de jeugd! – Zoo'n school! – Hé, dat is iets!
Zie de lieve jeugd maar eens in volle werking, even vóór de school 's morgens geopend wordt; en dan moet er in den winter, sneeuwvoorraad zijn! (lachend) Lieve God! Wat heb ik als jongen dan wel schik gehad! Wat zeg ik, .... schik?! Neen echte jongenspret! Ja, dat was goddelijk; wij hielden tusschenbeiden een volkomen veldslag! En, lieve hemel als er een slachtoffer voorbij kwam | |
| |
in de gedaante van een wandelaar of ‘een kinderen naar school brengende dienstmaagd!’ – Die pret was niet te betalen!
Toch ben ik met die sneeuwaardigheden er wel eens leelijk mee tegen de lamp geloopen, enfin, dat beteekent voor zoo'n jonge schoolbengel ook al niet veel! (lachend) Ja, ik herinner mij 't nog, het staat mij nog zoo goed voor, of het gisteren gebeurd was.
Ik was tamelijk wild en speelsch, zooals schooljongens meestal zijn. Als ik kattenkwaad kon doen, dan leefde ik! – Dus u kunt wel begrijpen hoe er dat voor schooltijd somtijds naar toeging! Ga het maar eens bij uw eigen na, wat is er voor een schooljongen verleidelijker, dan in den winter, van die bergen heerlijke, malsche sneeuw!!! Zoo'n massa sneeuw, waar je zoo mee doen kunt wat je wilt!
Zoo was ik dan ook op zeker ‘sneeuw-ochtendje, naar hartelust bezig, en liefst met al de jongens! – Wij hadden een soort fort opgesteld en toen ging het er op los! – Al hoewel ik tot commandant was bevorderd, fungeerde ik liefst mee als werkend lid. – De aanval was reeds in vollen gang; er komen manschappen te kort, wij zullen de neerlaag krijgen, wanneer er niet gauw versterking komt .... wat te doen? Nood breekt wet, en als commandant moest ik zelf een handje meewerken! Juist wilde ik zoo'n reuzen-sneeuw-projectiel met het hoofd van mijn tegenpartij kennis laten maken, toen de leeraar naar buiten komt, om ons aan ‘negen uur’ te herinneren, en precies den vollen laag tegen zijn orthodoxsche lange gouënaar krijgt!
Nu kunt u begrijpen wat daarop volgen moest, maar | |
| |
wat geeft daar een hollandsche schoolbengel om? – (met verrukking) Hè! die schooltijd is toch wel de gelukkigste tijd die men beleeft, en dan .... (zich bedenkende) O, pardon .... Nu dan, zooals ik zei, men begint, naar de teekenschool te gaan. – De eerste dagen is dat dan nog al vreemd. Ziet u, dan is alles zoo vreemd – vreemde leerlingen, – vreemde onderwijzers – de één, op het eerste gezicht zacht en voorkomend, den ander daarentegen, streng, forsch, met een voorkomen als een generaal!
Bij ons op de school was er zoo een; met een voorkomen en een zware baard..... Zoo'n gracieuze baard! Precies generaal Mannteuffel!
Nu, .... ik mag het wel graag zien dat een onderwijzer zoo'n flink manlijk voorkomen heeft; hm? – het geeft tot zelfs aan schooljongens een zeker ontzag, en toch .... Ja, ik spreek daar van een generaal, – maar wat kan het toch wonderlijk in de wereld toegaan, hm? –Wilt u wel gelooven dat het maar weinig – bitter weinig gescheeld had, of ik had een generaal, een echte heuselijke generaal tot Schoonpapa gehad! – Ach god, dat kan soms zoo raar loopen!
Op een zeker feest, dat bij één van mijn tantes, een effective adelijke dame, plaats had .... Dat is te zeggen, het was een zoogenaamd ‘verjaarfeest’ – want het had er eigenlijk meer van weg, of men dit als de gunstigste gelegenheid beschouwde, om .... ‘jongelui van beiderlei kunne’ met elkander in kennis te doen komen. En dan was het al wel zeker dat door ‘wederzijdsche ouwe lui’ al met zekere takt vastgesteld was, wie er in den fuik moest loopen! – (altijd in het belang van de kinderen, natuurlijk!) – Want telken jare, na dat bewuste ver | |
| |
jaarfeest, hoorde men van dit of dat engagement! – Nu, op dat feest dan, dat bij mijn tante plaats had, ontmoet ik een jong, engelachtig-elegant dametje, een dametje .... zoo wat .... (zoekende) net als die jonge dame dáár! – Elegante vorm – lieve, beminnelijke taille; goddelijk schitterende oogen! – zelfs een fieren blik! – het laatste was trouwens niet te verwonderen – zij was een dochter van een generaal! – Nu geloof ik wel, dat er iets van een soort ‘engagement’ van gekomen zou hebben, wij waren al (‘qua-discours’) een tamelijk eindje gevorderd, maar.... op het oogenblik dat ik door die jonge dame aan haar papa wordt voorgesteld – en ik, zoo iets majestueus mannelijks vóór mij zag – – – (het was mij niet kwalijk te nemen, want ik was heelemaal 17 jaar!) toen ontzonk mij den moed! – Ik maakte een bedremmeld en half verfonfaaid excuus, werd zelf met mijn onbeholpenheid verlegen, en .... (treurig zuchtend) ik heb dat engeltje nà dien tijd nooit weer gezien. – Wat of zoo'n ‘generaalsgezicht’ iemand op 17-jarigen leeftijd toch confuus kan maken! – Wat??? (met extase) en dan .... O! – pardon, dat is waar óók! (rust). Nou, zoo als ik zei, .... dan zit zoo'n ‘pas-beginnende’, – zoo'n ‘Nieuweling’, in zoo'n teekenschool, tusschen al die vreemde jongens, en bij meesters, die hij nog niet begrijpt, omdat hij ze nog niet kent. En dat kan soms zóó raar loopen, dat zoo'n eerste indruk je geheel en al voor je verdere loopbaan onbekwaam maakt, .... dat is te zeggen: niet direct onbekwaam, maar onmogelijk! – Ik heb er verleden nog een voorbeeld van gezien: – Een jongmensch, zoowat tusschen 16 en 18 jaar; – héél veel aanleg en liefhebberij voor | |
| |
de kunst, wordt toevallig geplaatst in een klas waarvan de leeraar een vreeselijk onaangenaam humeur heeft, tengevolge .... ‘kleine huiselijke verschillen’; en dat kwam, (men ziet het trouwens meer) Hij; – de teekenmeester, had de kunde, Zij; – de teekenmeesteresse, had het geld! – Zij; .... niet op haar mondje gevallen; – Hij, tamelijk hoog en onbuigzaam; – en, had dan dat ‘teekenend echtpaar’ eenig huiselijk verschil gehad, dan moesten de arme leerlingen er voor boeten! – en, zulke karakters krijgen soms om de nietigste zaken verschil; – verleden hadden zij het grootste dispuut over een dienstmeid – over een keukenmeid! – Nu kan men onder de keukenmeiden wel iets kolosaals aantreffen, want, je hebt er mannetjesvinken bij! – En toch, van een flinke keukenmeid, (laat er nu eens iets aan haperen) ziet men veel door de vingers; eerstens: wat is er heerlijker, dan een goed, smakelijk bereid diner? en dan .... wie is volmaakt? – Maar in dat huwelijk van dien bewusten teekenmeester en diens ega was dat een heel andere kwestie. Zooals ik u zei: Hij had de kunde; Zij had het geld; Zij, niet op haar mondje gevallen, Hij, tamelijk hoog en onbuigzaam en wanneer zulke twee vulkanen met elkander in botsing komen.... berg je dan maar!!! – Maar .... dat was met deze geschiedenis het geval toch niet, – ditmaal was het geen kwestie tusschen man en vrouw, maar, tusschen vrouw en keukenmeid. – De zaak had zich voorgedaan als volgt: Mevrouw de teekenmeesteresse die doodzuinig was, dus op de nietigste zaak lette, miste op zekeren middag uit de vliegenkast een rollade! – dat is te zeggen, een aangesneden rollade. – Het geheele huis | |
| |
was in rep en roer! Alles wat in dat huis leven had, moest bij Mevrouw, voor 't gerecht komen, en ondervraagd worden. Niemand wist waar dat restant gebleven was. De keukenmeid, een zenuwtoeval voelende aankomen, geeft in haar wanhoop ‘de poes’ er de schuld van en .... o ongeluk een half uur later ziet Mevrouw die bewuste poes, met een paar sporen aan en een politiemuts op, met de vermiste rollade in een courant gewikkeld onder zijn arm, langs de keuken naar buiten sluipen! – De keukenmeid was met een stukrijder aan 't verkeeren, vat u? – daardoor was dat heele voorvalletje minder te verwonderen, want je hebt soms rare stukrijders onder de stukrijders! – En die kerels zijn zoo uitgeslapen, hm? – de meeste hebben een keukenmeid aan de hand, en er zijn voorbeelden van, dat ze er nog een werkmeid bij op na houden, die gemeenlijk op verkenning uitgaat! – en als dat zoo is .... (zuchtend) arme vliegenkast!
Ja, van stukrijders gesproken, het komt nu toevallig zoo te pas, maar daar heb ik toch eens een rare geschiedenis van bijgewoond. – Verbeeldt u; een nicht van mijn ouwe vrouw, was, om bizondere finantieele redenen, gehuwd met een hoog bejaarden maar schatrijken handelaar in Geldersche waren.
De man hield zielsveel van haar, dus hij voorkwam als 't ware al haar wenschen. – Zij bewoonden een schilderachtige villa, die hij expres voor haar had laten bouwen, hield equipage voor haar, kortom, zij had, wat men zoo noemt, ‘een hemel op aarde!’ Zij was dan ook, den leeftijd in aanmerking genomen, tamelijk gelukkig. – Nu, kinderen kwamen er niet, dus besteedde de | |
| |
man, wanneer hij niet op de villa bij ‘vrouwlief’ was, tijd en kapitaal aan het uitbreiden van zijn handel, die daardoor natuurlijk in omvang schrikbarend toenam. – Dat is eigenlijk trouwens niet, waar ik op neer wil komen. – Maar, door dat hij tevens veel buitenlandsche verzendingen had, moest hij ook een groot personeel hebben, zoowel vrouwelijken als mannelijken. – Dikwijls gebeurde het, dat mijnheer, door drukte was verhinderd, zijn kantoor te verlaten en moest er dan een boodschap naar de villa, kon hij toevallig het beste daarvoor zijn eersten knecht missen; het gevolg hiervan was, dat de keukenmeid van mevrouw het ongeluk heeft, verliefd te raken op den eersten knecht van mijnheer.
Op zich zelf beteekent dat natuurlijk niemendal, want wat is eenvoudiger dan dat een keukenmeid verliefd wordt op een knecht of een knecht op een keukenmeid, maar!.... Nu gaat dat vrijend paartje aan trouwen denken; en wat het ergste is, hij, de knecht is vroeger stukrijder geweest, kent dus al de truken die in het verkeeren met een keukenmeid te pas komen, en juist in de bruidsdagen krijgt die geldersche waren-handelaar een bezoek van een rechercheur, met de vraag of mijnheer er van wist, dat dat jonge paar bijna nacht en dag, geldersche ham gebruikte. – De handelaar begreep echter dat zaakje en zei maar voor het gemak: ‘Ja, dat is in orde mijnheer, ik weet er alles van, dat is mijn ham, – en de ooren en pooten die u er vinden mocht, zijn ook van mij.... Dat zei hij, eerstens omdat het eigenlijk voor hem de moeite niet waard was om er veel geloop voor te hebben, en tweedens was hij overtuigd dat zij er gauw genoeg van zouden hebben! – Ach, een ieder kent zijn | |
| |
eigen waar het beste! – Toch zegt men, dat die stukrijder en zijn vrouw een jaar lang in geldersche waren deden; ik zeg, daar moet men stukrijder voor geweest zijn, en dan kwam daar nog bij ... O pardon! ik zou de heele draad van mijn discours vergeten. – Ik zeg dan, zoo'n jongen zit in het eerst in zoo'n teekenschool, enkel onder vreemde gezichten, en onder vreemde onderwijzers. Ach God, hoe dikwijls ziet men niet.... 't is mij zelf gebeurd; ik was de oudste jongen van het gezin; vader zei, zoo tegen moeder. ‘Meidlief ik weet waarachtig niet, wat ik dien jongen moet laten leeren, – hij is volleerd, wordt zoo groot als een olifant en plaats op een kantoor?.... Nu, wat zal voor hem een kantoor wezen hij teekent nog al aardig, wat denkt je van kunstschilder. ‘Mensch!’ zei moeder, waar denk je aan? – daar zit nog al veel geduld in dien jongen, 't is al wild wat er aan is. – ‘Ach,’ zei vader, dat blijft zoo niet, dat zal nog wel veranderen.
Kort en goed, men besloot, met mij een begin te maken, en, ook ik ging naar de teekenschool! – maar ... (lachend) dat was in orde!
Na de eerste maand kreeg mijn ouwe heer een schrijven van mijn teekenmeester, waarin hij door zijn edele wordt aangeraden, voor mij liever iets anders te kiezen, dan de schilderkunst, want ik was te bewegelijk om ooit aan ernstige studie te denken, en de meester besloot zijn schrijven met de vleiende opmerking, dat er waarschijnlijk toch niet veel van mij terecht zou komen!
't Is waar, het spreekwoord zegt ‘alle hout is geen timmerhout,’ en ik weet zelf niet welk soort hout of ik op dit gebied was, ik heb er later nog wel eens over | |
| |
gedacht, en .... (kijkt op zijn horloge) O, pardon! dat is waar ook! ik ben al tien minuten bezig met de vraag aan U:
‘Hoe wordt men kunstschilder? en niemand heeft mij daar iets op geantwoord. – Neem mij niet kwalijk Dames en Heeren, maar nu is het ook uw schuld dat ik omtrent die vraag, even wijs weg ga als ik gekomen ben.
Enfin, ik heb geduld; dan zullen wij er later nog wel eens op terug komen, want ik zou toch wel eens een goede uitlegging op de vraag willen ontvangen:
‘Hoe wordt men kunstschilder?’
|
|