Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrechtvrij§ Des Prophete Abacucx ghebet, voer die onwetenheyt. Nae die wise Het quam een ruyterken wt bosschayen Soectse vore opten .C.xxxiij. psalm Dauid.ICk heb v gheruchte ghehoort o Heere Ga naar margenoot+
Ben daer om seer beureest gheweest
V werc doet leuen dat bid ick v seere Ga naar margenoot+
Int middel der iaren hier alder meest
Dan sult ghi dat wel doen blijcken fijn Ga naar margenoot+
Als ghi tot toornicheyt neemt een keere
Sult v goetheyt ghedachtich zijn.
Dan sal ons God wten zuyden comen Ga naar margenoot+
| |
[Folio Y6v]
| |
Die heylich wten berghe Pharan
Sijn heerlicheyt die hi heeft ghenomen
Al die hemelen decken can. Ga naar margenoot+
Daertrijc is vol van zijn lof certeyn. Ga naar margenoot+
Licht is zijn schijnsel, hi sal ons vromen
Hoornen zijn in zijn handen reyn.
Daer in is zijn stercheyt heel verholen Ga naar margenoot+
Voer zijn aensicht sal gaen die doot.
Al voer zijn voeten sal moeten dolen Ga naar margenoot+
En wt treden die vyant groot.
Hi stont, ende mat dat aertrijck heel
Hi heeft ontbonden der heydens scholen Ga naar margenoot+
En die berghen verscricten veel.
Die houelen cromden, en seer besweken Ga naar margenoot+
Van zijn weghen eewich gheplant.
Alom der sonden boose ghebreken
Sach ick tenten in Mooren lant Ga naar margenoot+
Die vellen van dlant van Madian
Sullen in groote beroerte steken
Dit sal vast soe gheschieden dan.
Sult ghi verstooren op die vloeden? Ga naar margenoot+
Oft zijt ghi op riuieren fel?
Oft sal uwen thoorn op die zee verwoeden? Ga naar margenoot+
Ghi die rijdt op v peerden snel
V waghens zijn een behoudinghe goet Ga naar margenoot+
Ghi sult verwecken om ons behoeden
Vwen boghe o Heere soet
Na uwen eedt die ghi hebt ghesworen. Ga naar margenoot+
Den gheslachten met grooter trou
Ghi splijt den vloeden daertrijck te voren.
Dy siende creghen die berghen trou
Die water stroom is voer by ghegaen Ga naar margenoot+
Die afgront heeft zijn stemme doen hooren
En die hoochte, haer handen ontdaen.
Son, en mane in haer woning bleuen Ga naar margenoot+
| |
[Folio Y7r]
| |
Sullen gaen in uwer pilen licht
Int schijnsel van v speere verheuen
Met ghegrim suldy vertreden dicht
Het aertrijck: in uwer gramschap swaer Ga naar margenoot+
Ghi sult die volcken met vrees doen beuen
En verueeren die alle gaer.
Ghi zijt tot salicheyt wt ghesproten Ga naar margenoot+
Tot voerdeel van v vercoren fier:
En hebt veel salicheyts wt ghegoten
Met v ghesalfde, onsen princhier Ga naar margenoot+
Ghi sloeget hooft van des sondaers huys
Sijn fundament hebt ghi willen bloten
Totten halse met groot confuys
Sijn sceptren wout ghi vermaledyden Ga naar margenoot+
Die hoofden van sinen striders al
My te verstroyen, en te bestriden
Quamen si met tempeest, ghescal.
Haer bliscap men hier ghelijcken moet Ga naar margenoot+
Recht als des gheenen, die can verbiten
Int verborghen, een armen bloet.
Ghi maecte een wech in de zee met paerden Ga naar margenoot+
In der wateren slijck voerwaer
Ick hoordet, en dit minen buyc veruaerden Ga naar margenoot+
En mijn lippen die beefden daer.
In mijn ghebeenten laet comen vry
Etter en vuylicheyt hier opter aerden Ga naar margenoot+
Oueruloedich laet zijn bi my.
Dat ick mach rusten in mijn droefheden Ga naar margenoot+
Tot ons vyanden clim ick, siet
Certeyn die vijchboom tot gheenen steden
Sal dan bloeyen noch groeyen yet. Ga naar margenoot+
Gheen vrucht sal zijn aen den wijngaert ranck
Dwerck van oliuen sal loghens cleden.
Ackers, gheuen noch spijs noch dranck. Ga naar margenoot+
Al sullen ghesneden zijn cleyne beesten Ga naar margenoot+
| |
[Folio Y7v]
| |
Vander koyen der scaepkens soet
Noch grote cudden dan sullen meesten
Bi der cribben: (weest dyes wel vroet)
Maer ick sal bly zijn, na Gods ghebodt Ga naar margenoot+
En mi vermaken met blider feesten
In Iesu minen lieuen Godt.
God mijn Heere seer hooch ghepresen Ga naar margenoot+
Is die cracht, ende stercheyt mijn
Hy can mijn voeten stellen mids desen
Als der hinden, in die woestijn.
En mijn verwinder die leydt mi schoon Ga naar margenoot+
Dat mine snaren hooch zijn gheresen
Als ick singhe der psalmen thoon.
|
|