Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt–§ Den .iiij. psalm hooghe te singhen. Cum inuocarem. Nae die wijse. Het daghet inden oosten, het lichtet ouer al.![]() ALs ick riep met verlanghen Ga naar margenoot+
God hoorde al mijn leyt
Wanneer mi droefheyt heeft beuanghen
| |
[Folio A7r]
| |
![]() Ghi Heere my troost verbreyt.
O Heer wilt mijns ontfermen Ga naar margenoot+
End aenhoort mijn gheclach
Mijn bidden, ende mijn kermen
Wilt hooren nacht en dach.
Ghy mannen swaer van sinnen Ga naar margenoot+
Waer om yst v gherief
Dat ghi wilt ydelheyt beminnen
En hebben die loghens lief?
Bekendt, hoe God den sinen Ga naar margenoot+
Seer wonderlijck heeft ghedaen.
Hy hoort my tallen terminen
Wanneer ick hem roep aen.
Uerschrict, en schout het quade Ga naar margenoot+
Uwen herten doet vermaen
Hebt rouwe, vroech ende spade
Van dyes ghi hebt misdaen.
Gheeft God v offerhande Ga naar margenoot+
Dats, hem seer vast betrout
Ghi blijft wt alle schande
Hy eest die v behout.
Ueel zijnder, die daer spreken Ga naar margenoot+
Wie sal ons verthoonen het goet?
Dijn licht is ouer ons ontsteken
Ghi maect bly minen moet.
Sij zijn nae haerder lusten Ga naar margenoot+
Met alle gheluck versaet.
In dy Heer wil ick rusten
Mijn hoep, mijn toeuerlaet.
Want ghi my hier o Heere Ga naar margenoot+
In bisonderen hope stelt
| |
[Folio A7v]
| |
Soe dat ick nv tot allen keere
Seer veylich gae opt velt.
|
|