Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrechtvrij§ Den derden psalm. Domine quid multiplicati sunt Na die wise Het reghende seer, end ic wert nat.OO Heer hoe zijnse so menichfout Ga naar margenoot+
Mijn vianden seer fel en stout
Staen tegens mi
Veel seggen tot mijnder sielen Ga naar margenoot+
Dat ic van God verlaten si.
Maer Heer ghi zijt mijn hulper altijt Ga naar margenoot+
Die mi verlost, ende oock verblijt
Mijn glory alleyn
Ghi hebt mijn hooft verheuen
Maect mi van allen sonden reyn
Ick heb gheroepen tot mijnen Heer Ga naar margenoot+
En hi mijn stem verhoorde seer
| |
[Folio A6v]
| |
In mijnen noot
Van sinen heylighen berghe
Alleen doer zijn ghenaden bloot.
Ick lach en sliep, en ben ontwaect Ga naar margenoot+
En heb die goetheyt Gods ghesmaect
Die mi ontfing.
Dus wil ick mi verblijden
Als ick van zijn ghenade sing.
Al waer ic van hondert duysent man Ga naar margenoot+
Besinghelt, die mi quamen an
Ick en vreesdese niet
Mijn Heer, mijn God, mijn schepper
Staet op, verlost my wt tverdriet.
Want ghi gheslagen hebt mijn party Ga naar margenoot+
Die sonder saeck veruolchden my.
Haer tanden fel
Hebt ghi in stucken ghebroken.
O groote God van Israhel.
Uan God coemt alle salicheyt Ga naar margenoot+
Die ghi hebt alle man bereyt
Die tot v loopt
Ghi wilt ghebenedien
V volck Heer, dat in v verhoept.
|
|