Het oude Nederlandsche lied. Eerste vervolg: Souterliedekens
(1922)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrecht onbekend
[pagina 110]
| |
50.
| |
[pagina 111]
| |
6.
Als mi die maghet sach
Haren sanck heeft si ghelaten,
Si riep so luyde ‘Owi! O wach!
Mijn eere boven maten!
7.
Ay!’ seyde si ‘wel vuyl cockijn!
Wilt ghi mijn vruecht versmaden?
Ic meende hier alleyne te zijn,
Mi dunct ic ben verraden!’
8.
Hi seyde ‘Mijn utvercoren juecht!
Mijn alder weerste vrouwe!
Ic en beghere ooc niet dan duecht,
Dat neme ic op mijn trouwe!’
9.
Si seyde ‘Gaet wech, vuyl serpent!
U tonge heeft seer ghelogen,
Het fenijn is in u present,
Mi dunct ic ben bedroghen.’
10.
Die dit liedeken eerstwerf sanck,
Wat loon sal hem God geven?
Syn soete lief al bider hant,
Daer na dat eewich leven.
ANTWERPSCH LB. 1544. No. CXXXIII.
Een nyeu liedeken.
Bij dit lied heeft, zooals te verwachten, de heele overlevering betrekking op de heerlijke melodie; over den onbelangrijken tekst heb ik niets gevonden. De melodie is natuurlijk Fransch en reeds in 1503 haalt Petrucci aan, ‘sur le pont davignon’ (Odhecaton bl. 62. Eitner Bibl. 355). Volgens Tiersot (Chanson populaire bl. 459) werd zij door Certon als motief voor eene mis gebruikt. Terloops zij opgemerkt, dat de Fransche geleerde de melodie der Souterliedekens foutief weergeeft, vermoedelijk omdat hij uit een uitgave putte, waarin de roode lijnen verschoven waren. Buitendien ontbreekt bij hem de laatste phrase. Er was nog een melodie van denzelfden naam; La vignonne (Valerius Gedenckclanck 1626 174) en Lavignonne (Boerenlietjes na 1706 474) komen in 't geheel niet met onze melodie overeen; ook de stemopgave La vignonne (Parnassu 1623) moet bij een ander versmaat behooren 1589 dient deze melodie als stemopgave bij ‘een Ridder en een meisje ionc’ (z. boven nr. 9) Amst. Lb. 1589. - 1621 Starter Friesche Lusthof bl. 63 † L'Avignonne. - 1627 † Amsterdam Pegasus bl. 104. - 1689 werd L'Avignonne op het klokkespel te Alkmaar gespeeld (Tijdsch. v.M.G. V 276). Het lied komt ook voor in het Kamper Lb. vóór 1542 LII. Het schijnt mij toe dat er een rest van ons lied nu nog onder het volk leeft: ‘Op eenen vroegen morgentijt’ (Bols bl. 92), een geestelijk herderlied, herinnert èn in de wijs èn in den tekst aan ons lied | |
[pagina 112]
| |
1.
Sur le pont d'Avignon
J'ai ouï chanter la belle,
Qui dans son chant disait
Une chanson nouvelle,
Une chanson nouvelle.
2.
Ouvrez la porte, ouvrez
Nouvelle mariée!’
‘Comment que j'ouvrirais?
Je suis au lit couchée,
Je suis au lit couchée.
3.
Auprès de mon mari
La première nuitée,
Attendez à demain
Le fraiche matinée,
La fraiche matinée.
4.
Pour que mon lit soit fait,
Ma chambre balayée
Et que mon mari soit
A gagner sa journée,
A gagner sa journée’.
MANUSCRIT DE LA BIBLIOTHEQUE NATIONALE III 350
VERSION DES ENVIRONS DE MANTES
Tiersot, Chanson populaire bl. 210.
|