Het oude Nederlandsche lied. Eerste vervolg: Souterliedekens
(1922)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrecht onbekend
[pagina 64]
| |
29.
| |
[pagina 65]
| |
8.
‘Dat ic tsoheyme blijven moet
Dat doet mijnder herten groote wederspoet,
Die lantsknecht mach mi werden,
Desghelijcx en was noyt opter aerden.’
9.
Die moeder sloot haer dore toe,
Dat maechdelijn spranck ter veynster ut;
Si wilde den lantsknecht haven,
Haer leven woude si wagen.
10.
Die dit liedeken eerstwerf sanck,
Een vroom lantsknecht is hi ghenaemt,
Hi hevet wel ghesonghen,
Van die alderliefste is hi gedronghen.
ANTWERPSCH LIEDBOEK 1544 No. LXI.
Een nyeu Liedeken.
Ondanks het verschil in den tweeden regel neem ik dezen tekst aan wegens str. 6. Een verwant hd. lied Uhland nr. 109 naar een vl. bl. Wat het passen van den tekst op de wijs betreft, de herhaling van ‘mit haer sneewitte handen’ berust op een dergelijke herhaling in het ‘Souterliedeken’; het ‘ja schanden’ wordt bevestigd door het ‘ja alleyne’ van den tekst str. 3. Als stemopgave † bij Tonis Harmanszoon (hij pagineert niet); † Amst. Lb. 1589, 124. - † Amst. Lb. 1605 bl. 40; - Coornhert 1630 (eerste uitg. 1575.) - vgl. Erk-Böhme I 438 naar Köphl's Gesangbuch 1537 en een hs. te Wolfenbüttel van 1596. Moderne nakomelingen Rijn, Zwaben, Silezie, Brandenburg, Hessen, Elzas, Limburg. Begin en einde der melodie is verwant met nr. 14 ‘Een niewes Lied wij heven aen,’ staat echter verder af dan deze aan nr. 153 ‘Rossignolet de Bois joli’ gelijkt eerder op nr. 26 ‘Het voer een Knaepken.’ |
|