Het oude Nederlandsche lied. Eerste vervolg: Souterliedekens
(1922)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrecht onbekend
[pagina 48]
| |
22.
| |
[pagina 49]
| |
7.
Si troc hem daer twee laersen an,
Daer toe twee scherpe sporen,
Si setten hem op haer vaders grau ros:
‘Lantscnecht, gheeft de moet niet verloren!’
8.
Doen hi ter halver weghe quam
Hi keec so dicwils omme,
Hi dochter wel om den toren was hooch,
Maer noch meer omt meisken was jonghe.
9.
‘Nu heb ic al de joncvrouwen lief
Al omme de wille van ene,
Si heefter behouden het leven van mijn,
Och mochtic haren dienaer wesen!’
OUDT AMST. LB. bl. 44.
Hoffmann von Fallersleben Ndl. Volkslieder H.B. II No. 6B.
De melodie, die slecht op den tekst past, is die van Peter Schöffer's ‘Ich kam vor liebes Fensterlein an einem Abend spate’ (P.S. 1513 nr. 11 vgl. Böhme Ad. Lb. bl. 383); gelijkluidend Forster II 1540 nr. 60, 1565 Ecclesiasticus nr. 86. Verwant is de wijs ‘Hansken’ bij Thysius, eerste helft 17de eeuw, Land bl. 47 † Courante Hansken Parnassu 1623 bl. 35. Beter past de melodie der Boerenlietjes nr. 266 (na 1706, want er komt een Ramillies Marsch in voor): Hanselijn over der heide reet, enz.
Voor den tekst vgl. Haarlemmer Lb. 1716 en Scheltema's vll. bll. 1061 (Kalff Lied 182, 732). Nagebootst en bedorven door J.J. van Asten in ‘de Haarlemsche Winterbloempjes’ bl. 161. Aan str. 9 doet denken de beginregel van een lied bij Ott 1564 nr. 35 ‘Ich wünsch allen frauen ehr durch einer frauen.’ (Goedeke Grd. II) z. ook beneden nr. 60 str. 2. |