Het oude Nederlandsche lied. Eerste vervolg: Souterliedekens
(1922)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
19.
| |
[pagina 43]
| |
5.
Die heere quam uter jaechte ghereden,
Hi hoorde den boerman seere claghen,
Hi hoorde den boerman claghen:
‘Ghi segt dat het een als d'ander is?
Die waerheyt suldy mi saghen!’
6.
Die boer had schier een loeghen bedacht:
‘Ich hadde een voederken houts gebracht
Ende daer was een crom hout onder.
Ick seg u dat het d'een als d'ander brant
Als si bi den viere comen.
7.
Hierom was u vrou so gram
Dat si mijn ros, mijn waghen nam,
Om sulcken cleynen schulde!
Ic bidde u, lieve heere mijn,
Verwerft mijnder vrouwen hulde!’
8.
Die here ginc voor zijnder vrouwen staen:
‘Wat heeft desen armen boer misdaen?
Schaemt ghi u der souden niet?
Gheeft hem zijn ros, zijn waghen weder,
Laet hem varen tot sinen kinder!’
9.
‘Vaert henen, vaert henen, goet boere mijn!
Dat eerste sal u vergheven zijn!
Vaert henen dijnre straten!
Och coemt ooc weder als ghi moecht,
Brengt ons dat crom hout vake!’
ANTWERPSCH LB. 1544, No. XXXV
‘Een oudt liedeken.’
1539 Een deuoot en prof. nr. 78 geeft een verwante melodie. Nog nauwer verwant zijn de wijzen Ecclesiasticus 1565 nr. CXV ‘Ick heb ghedraghen wel seven jaar’ en Peter Schöffer II nr. 55 1537 (Erk-Böhme I 445) vgl. Schmeltzls Quodlibet 1544 (ib.). Als stemopgave bij Tonis Harmansz Amsterdam z.j., en Oud Haarlem Lb. 1716 als stemopgave bij het lied van den Majer en Vrieseman. De plysierige Amsterdamse Malie Baan z.j. 18de eeuw bl. 62 (Kalff Lied 733). Scheltema's vll-bll. bl. 1146 (ib. 732). Het lied leeft nog op het eiland Terschelling in den volksmond z. Jaap Kunst bl. 112. In de Boerenlietjes (na 1706) staat ‘daar voer een Boer om Hout’ met geheel andere wijs nr. 147. Ook dit lied is, evenals het vorige, door S. Coster dramatisch bewerkt in de ‘Klucht van Teeuwis den Boer’ (Amsterdam 1627; S. Coster's Werken uitg. Dr. R.A. Kollewijn 1883 bl. 1-70 vgl. A.J. Luyt, Tijdschr. XXIX 1 vlgg.). |
|