Doen hi inder kercken tradt
Hi sach zijn liefken staen in bare
Ghedect met een baren cleede
Recht of si nu oock doot ware.
Hi hief op dat baren cleet
Hi sach haer cleyn vingerken roeren,
Och doen so loech haer roode monde
Doen si den ridder voelde.
‘Staet op, staet op, mijn soete lief!
Wel over schoone joncfrouwe!
Ic en sal u nu noch nemmermeer
Wel op, wel op, mijn soute lief!
Mijn overschoone joncfrouwe!
Al waert mijn vader ende moeder leet
So sal ick u tot eenen wijve trouwen.
Al waert mijn vader ende moeder leet
Ende mijn broeders alle vijve,
So sal ick u houden voor mijn bruyt
Ende trouwen u tot eenen wijve.’
ANTWERPSCH LB. 1544. No. XLV.
Tekst ook in Amst. Lb. 1589 bl. 42 met de stemopgave: ‘Op enen Morgenstont om de mey so wast’ Dat zou zijn Ps. LXXXI ‘Sur le pont d'Avignon.’ *Melodie (naar Souterliedekens) Ecclesiasticus 1565 no. 79. Als stemopgave vindt men dit lied: 1569 † Veelderh. 120b; † Hofken d. geest. L. 1577 bl. XCIIII; 1627 † Amsterd. Pegasus bl. 40; 1703 werd ‘een meisje op een riviertje sat’ op het klokkenspel te Alkmaar gespeeld (Tijdschrift v. Noord-Holl. M. gesch. V 276).
Böhme Ad. Lb. bl. 156 wijst op het verwantschap van dit lied met ‘es spielt ein Graf mit einer Magd’; het is niet zeer nauw, even min als de betrekkingen van ons lied tot het Engelsche ‘Gay Gosshawk’, Child Popular Ballads II 355-67. In eerstgenoemd lied is het meisje werkelijk dood, in het tweede is er - zoo schijnt het - sprake van schijndood en begrafenis, dit is echter een list, die tusschen de verliefden uitgemaakt is. Kalff Letterkunde II 175 haalt een Fransch lied ‘la belle Isambourg’ aan en verklaart onze eerste strophe door te wijzen op het oudgermaansch geloof in de voorspellende kracht van het water, zelfs wat aangaat de keuze van den bruidegom, zie Pauls Grundriss I 1120.