‘Al ware de ketting nog eens so lang,
Dat hij van den hemel op de aarde hang.
Veel liever wil ik ze verliezen
Eer ik een ander liefje wil kiezen.’
Doe ontroerde de heer zijn bloed:
‘Schoon kind, ziet wel voor u watje doet,
Gij bent er mijn regte vrouwe
En ik wil er geen ander trouwen.’
LE JEUNE, LETTERKUNDIG OVERZIGT. 1828. BLZ. 203.
Dezelfde wijs, ontleend aan de Souterliedekens, in Ecclesiasticus 1565 no. 96. Twee bezwaren kan men tegen dezen tekst inbrengen: hij is laat en zijn begin be antwoordt niet aan de stemopgave. Niettemin geef ik hem om zijn taal de voorkeur boven den ouderen (1592) en passenden Duitschen tekst:
Es stet ein lind in jenem Tal
Ist oben breit und unden schmal.
Darauf da sitzt frau Nachtigal
Und andre vögelein vor dem wald.
De toedracht is in beide liederen dezelfde. Dat onze tekst reeds in de 16de eeuw in Nederland bestond bewijst de inhoudsopgave van het Amst. Lb. 1589 ‘Het was een meysken vroech opgestaen blz. 79’; de bladzijden, waarop het lied stond, zijn helaas uitgescheurd. Willems (blz, 220) zegt dat Le Jeune het lied uit de ‘Lammeren vreugd’ 9de uitg. Amst. 1778 genomen heeft. Vgl. Nieuwe Amsteldamsche Buijten Zingel blz. 35 ‘daer zou een magetje vroeg opstaen’ (Euphorion IX 29).
Nog hedendaags wordt het lied (ongeveer deze tekst) op het eiland Terschelling gezongen op een melodie, die, zooals de heer J. Kunst opmerkt, de eenige is die hij in een ouden kerktoon op het eiland vond: en deze wijs komt aan het slot met de onze overeen
voor de vergelijking transponeer ik uit C naar F.
Ook in Duitschland wordt het lied nog veel gezongen: voor de litteratuur zie Marriage Forster V 18, Badische Pfalz no. 4, Köhler-Meier no. 117.