Rebels en beminnelijk
(1978)–Belle van Zuylen– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Belle van Zuylen-madame de Charrière (1740-1805) aan Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant en anderen 1760-1805
Klad van een brief over haar eigen werk aan een onbekend correspondent omstreeks 1800Ga naar eind72.Ik heb u verteld wat een mooi antwoord ik kreeg van de heer Tronchin. Zijn vrouw, die het mij overbracht, voegde er aan toe: ‘Denk er niet meer aan geld te verdienen met wat u nog wilt schrijven; behalve dat dit volgens mij weinig eerzaam zou zijn, geef ik u de verzekering dat het niet zou kunnen.’ Ik werd bijna boos omdat ik dacht dat het betekende dat ik geen lezers zou hebben. Maar mevrouw Tronchin had gelijk en al heb ik niet verzaakt aan de winst die een schrijver met zijn boeken kan maken, uit eerzucht entrots, door geen enkele nobele band die ik voel of wil hebben met Montesquicu en hoewel ik het nooit formeel heb opgegeven, integendeel meer dan eens wenste ik een schuld te betalen of een geschenk te geven met het geld dat | |
[pagina 158]
| |
ik zou verdienen, heb ik er m feite toch van af moeten zien, dat wil zeggen het buiten de winst stellen. Ik heb het niet kunnen doen zonder wat te blozen over mijn buitengewone onhandigheid. En als mijn ongeluk er zich nog maar toe had beperkt niets te verdienen! Maar de ene keer betaalde ikzelf de kosten van het drukken, dan weer het nodige papier, dan de prenten waarvan ik zo dwaas en zo ijdel was te denken dat ik er mijn arme Trois Femmes mee kon opluisteren, zonder dat iemand mij ooit iets heeft teruggegeven of betaald, ook dat is belachelijk. In Parijs ontving de drukker of boekhandelaar Buisson mij onbeschaamd. Hij had uit Genève alles laten komen wat er overbleef van een tweede editie van de Lettres Neuchâteloises en wat er gedrukt was van de Lettres écrites de Lausanne. Ik kocht er wat exemplaren voor mijzelf en voor mijn vrienden die, denkend dat ze van mij waren, ze mij gewoon vroegen; en, inderdaad, ik had zelfde Lettres Neuchâteloises volledig betaald. Welnu, die Buisson liet, toen hij zag dat ik aarzelde te betalen, mij door mijn bediende zeggen dat ik wel beweren kon de eigenaar van die twee uitgaven en de schrijfster van allebei te zijn, maar dat hij niet verplicht was mij te geloven, en hij verzocht mij hem meteen zijn geld te sturen. De boekhandelaar Bailly verkocht Mrs. Henley, waaraan men Le mari sentimental had toegevoegd plus een ellendige aanvulling op mijn boekje bestaande uit een kritiek erop die nog meer vervelend was dan kwetsend. En de kranten verbaasden er zich over dat de twee deeltjes van eenzelfde werk zo weinig op elkaar leken. De heer Prault, dezelfde tegen wie de heer de Bièvre zei: Meneer Pro blème, waarom zie ik niet mevrouw Pro fanée noch mej. Pro nobis? - die meneer Prault dus kwam met de heer Suard overeen dat hij Caliste zou drukken, en ook de Lettres de Lausanne voor gemeenschappelijke winsten en verlies voor hem en de schrijver, maar ik vergat deze overeenkomst op schrift te laten stenen en te ondertekenen, en toen ik de componist Zingarelli naar hem toestuurde om voor hem, Zingarelli, de helft van de winst te vragen, die nogal hoog moest zijn, omdat Caliste een grote afzet had gehad, beweerde hij dat ik bij het corrige- | |
[pagina 159]
| |
ren van de proeven voor het afdrukken zo langzaam en precies was geweest, dat hij er helemaal niets aan verdiend had. Het is waar dat ik langzaam en onhandig was geweest, maar niet dat hij er niets aan verdiend had. Op zijn verzoek had ik maandenlang het grootste stilzwijgen bewaard over Caliste, omdat hij het pas na januari in de handel wilde brengen, dat wil zeggen na de verkoop van de kalenders. Het is een zonderling iets, een boek. Het tot stond komen ervan, de druk, de handel die er mee gedreven wordt, de waardering die het geniet, de afkeuring die het ten deel valt, wat de auteur er aan waardering bij wint of verliest, het zijn dingen die onderling eigenlijk niets met elkaar te maken hebben. Onder alle beroemde schrijvers is Voltaire, geloof ik, de handigste verkoper van zijn boeken geweest, en de enige die er behoorlijk rijk van is geworden. Maar waarom worden de uitgevers die hun schrijvers bedriegen zo zelden zelf rijk? Dat begrijp ik helemaal niet. Vele ruïneren zich met stelen. Na mijn terugkomst uit Parijs, boos op de Prinses van Oranje, schreef ik bet eerste pamflet van de Observations et Conjectures politiques. Om het te laten opvallen en te doen lezen schreef ik een tweede, waarvan de strekking wat algemener moest zijn; de heer Witel gaf er de voorkeur aan dit als eerste in de bundel te plaatsen die hij ervan maakte. Daarna kwamen de andere. Verontwaardiging, of beter, vaderlandse ijver inspireerde mij tot verschillende. Ik verlangde van de drukker dat bij ze, naarmate ze gedrukt werden, zou toesturen aan de heer de Salgas, de heer Van de Spiegel en de heer Charles Bentinck. De eerste ontving ze inderdaad en liet ze lezen aan zijn vrienden, waarvan niemand de auteur vermoeden kon. Ik wilde dat ze naar Parijs werden gezonden en daar verkocht, zoals men met ieder ander vervolgwerk zou hebben gedaan, ik twijfelde er niet aan dat het ook gebeurde. Toen kwam Benjamin Constant. Hij zag mij schrijven, toonde belangstelling voor mijn pamfletten, verbeterde soms de interpunctie en lachte om een paar alexandrijnen die in mijn proza waren gegleden. We hadden heel veel plezier. Aan de andere | |
[pagina 160]
| |
kant van de tafel schreef hij op kaarten van een tarokspel, die hij van plan was aan elkaar te rijgen, een werk over de geest en de invloed van de godsdienst, van alle bekende godsdiensten. Hie liet er mij niets van lezen omdat hij zich niet aan kritiek en spotternij wilde blootstellen zoals ik. Mme de Staël spreekt er in een van haar boeken over. Ze noemt het een groot werk, hoewel ze, zegt ze, alleen het begin ervan heeft gezien - een paar kaarten zeker - en ze nodigt de Literatuur en de Filosofie uit om gezamenlijk van de schrijver te eisen dat hij dit werk weer opvat en het voltooit. Maar ze noemt de auteur niet en geeft zijn adres niet, zodat het voor de Literatuur en de Filosofie heel moeilijk geweest zou zijn hem een briefte schrijven. [...] |
|