lijke wel eens redden kan. Ik heb alleen maar een beetje de spot met hem gedreven, heel weinig, en hij een beetje meer met mij. Het was allemaal nogal bitter en triest. Ik had in vijf of zes weken niet meer geschreven; ik heb gezegd dat dit zwijgen mij goed beviel en dat ik ermee doorging... Een aflopende verhouding is een droevige zaak; en hoe intiemer ze geweest is hoe verdrietiger. Je zoekt de oude sympathie en je vindt ze niet. Soms lijkt het me mogelijk dat Constant en ik weer worden net als vroeger. We hebben tegenover elkaar geen ernstige tekorten, gehad. Al vaker hebben we grote onenigheden gehad en zijn we toch weer tot elkaar gekomen, maar er was dit verschil dat we niet vruchteloos in diverse gesprekken geprobeerd hadden het weer goed te rnaken. Voor mij is die breuk jammer. Maar hij die jonger is en ongetwijfeld behoefte heeft aan beweging en variatie, hij kan onze verhouding door tal van dingen
vervangen, en Mme de Staël, die vol verwachtingen en plannen zit, die met heel de wereld verbonden is of overhoop ligt, is voor hem veel meer waard dan ik. Toch toonde hij zich erg ontstemd over onze breuk, maar dat komt omdat hij weinig gevoel heeft voor onze verkilling: het is een correspondentie minder, een beweging minder te ontvangen en te geven. Ik trek me niets van die teleurstelling aan en kan niet hetzelfde voelen.
Om het portret van de tegenwoordige Constant voor je af te maken, vertel ik je dat hij zich met gezochtheid kleedt, dat zijn haren vanachter niet meer gevlochten zijn maar met een klein karnmetje zijn opgestoken en ze van voren over zijn voorhoofd en oren vallen. Ik vind dat allemaal erg lelijk, omdat het anders is.