Aan Chambrier d'Oleyres, 19 november 1794
[...] Nog nooit deed zich zo'n mooie gelegenheid voor om een nieuwe sortering in te slaan, zoals de kooplui zeggen, van goede ingenieurs, artilleristen, werktuigkundigen, landmeters, artsen, chirurgen, taalgeleerden, enz., enz. Ik zou alles wat er over de wereld rondzwerft aan eerlijke en bekwame lieden die geen onderdak en geen brood hebben, willen inpalmen. Voor alle anderen zou ik werkplaatsen oprichten, en alles wat nergens voor deugt en niets goeds zou willen uitvoeren, alles wat onder zogenaamd respectabele bezigheden blijft, maar zich boven anderen verheven zou voelen, geen linnen zou willen weven, geen hoeden, schoenen geweren of pincetten maken, zou ik zonder genade over de grens zetten. [...]