Rebels en beminnelijk
(1978)–Belle van Zuylen– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Belle van Zuylen-madame de Charrière (1740-1805) aan Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant en anderen 1760-1805
[pagina 119]
| |
nieuws. Ik huiver als ik aan haar toestand denk. Ze verliest aan liefde, fortuin en achting: ze is erg ongelukkig. Schilder die toestand maar af aan Mme... (Gravin von Dönhoff): Quiconque en pareil cas se croit haï des dieux
Qu'il considère Hécube, il rendra grâce aux cieux.Ga naar eind60.
Mijn schoonzuster is wel niet helemaal Hecuba, maar nogmaals, ze, is heel ongelukkig en ook haar lot is de moeite waard om bekeken te worden. O hemel, hoeveel van dergelijke overwegingen vallen er niet overal te maken! Nooit hebben ongelukkigen van zoveel kanten en zo overvloedig de droeve troost ontvangen die het leed van anderen is. Het is een lugubere overdaad; maar zeg niet dat het nergens goed voor is. Er bestaat tegenwoordig een soort schaamte om zich overdreven te beklagen, die het verdriet bedwingt en het zwijgen oplegt, maar het daardoor langzaamaan vernietigt. [...] Camille gaat in de leer bij Kramer (de timmerman van Colombier), dat is geregeld en ik verwacht hem ieder ogenblik hier. Constant was in Neuchâtel sinds de vooravond van jouw vertrek. Zijn beschrijving van de émigrés in het leger van Condé, waar hij twee of drie dagen tussen had gezeten, was afschuwelijk. Mme de Balbi laat door Meneer mensen op posten van dit miserabele leger benoemen, die in het klein precies zo stelen als vroeger in het groot. Dezelfde verduisteringen, intriges, hetzelfde zinloze geschreeuw en machteloze vertegenwoordigingen. O vrouwen! O prinsen! Je kunt beter zeggen: O mensen! Dat is juister en korter, want als je er maar even over nadenkt, kun je er niet toe komen sommige klassen of sommige landen meer te beschuldigen dan andere. En al brengen de Fransen op het ogenblik onze verbeelding wel op een bijzondere manier in opschudding, en al ben ik door hun afschuwelijke revolutie mijn broer verloren, al dank ik er de onrust en het leed van heel mijn familie aan, mijn eigen verdriet en de rampen, de ondergang misschien wel van mijn eigen land, toch wil ik ze in mijn verontwaardiging niet onderscheiden van de rest van het men- | |
[pagina 120]
| |
selijk ras. Je ziet wat er in Genève gebeurt. Weet je wat er in Polen gaat gebeuren? En o ja, weet je dat in Genève de belang-rijksten onder degenen die gefusilleerd hebben, op hun beurt gefusilleerd zijn? [...] |
|