Rebels en beminnelijk
(1978)–Belle van Zuylen– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Belle van Zuylen-madame de Charrière (1740-1805) aan Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant en anderen 1760-1805
Aan J.B.A. Suard,Ga naar eind45. 28 juli 1792Stelt u zich vooral niet bloot, meneer, aan enig verwijt, aan iets onprettigs door mij te willen helpen met de uitgave van een werkje,Ga naar eind46. waarin ik alles zeg en zeggen wil wat ik denk. Ik aanbid noch Voltaire noch meneer de Necker (hoewel ik de een bewonder en de ander waardeer en stellig zal ik mij niet veroorloven kwaad over hem te spreken, maar ik hou niet van zijn stijl en waardeer zijn Opinions religieuses niet), het volk noch zijn vertegenwoordigers, en ik ben veel meer anti-aristocrate dan democrate. Ik zou willen dat mijn boek, al of niet van harte, iedereen interesseert; maar ik voel dat haast iedereen er wat tegen zal hebben. Zal men het u niet kwalijk nemen, meneer, te hebben geholpen bij de verschijning ervan, iets ervoor te hebben gedaan, mij te hebben verplicht? En mevrouw Suard, die mij eveneens belangstelling en goede wil heeft getoond, zal die ook niet een paar verwijten te horen krijgen? Het zou mij wanhopig maken. Als van mij, om dit te voorkomen, discretie en stilzwijgen zouden worden verlangd, zal er wel niets verhinderd worden, want ik kan niet goed zwijgen; ik zou uw goedheid niet kunnen verzwijgen. Bedenk dat, meneer, alstublieft en laat geen enkele wroeging in mijn hart het zachte gevoel van dankbaarheid bederven. Dat gevoel heb ik al en uw welwillende bedoeling was genoeg om het mij te schenken; daaraan moet ik mij houden; als u ook maar even waagde het effect aan de bedoeling toe te voegen, zou ik er veel bij verliezen, maar wat doet het ertoe? Er hangt al te veel kwaadwilligheid om de eerlijke lieden in uw land om die nog te vergroten. | |
[pagina 98]
| |
Mijn derde deel begint bij de Revolutie en loopt slechts van 20 juni tot 25 juli. Ik heb nog drie delen in gedachte, denk ik. De naam ‘anekdote’ is niet geschikt, zegt men, voor iets van deze lengte; toch houd ik ervan, en mijn nauwkeurigheid wat data, afstanden, plaatsen betreft, zal dit werk, hoop ik, meer een anekdote doen lijken dan een roman. U moet maar beslissen, meneer, als u uw hulp en bescherming niet terugneemt. De heer de Charrière laat u onderdanig groeten, hij heeft het nog dikwijls over de vriendelijke ontvangst die hij bij u en mevrouw Suard genoten heeft. Ik dank haar voor hem en voor mij. [...] P.S. De heer Constant is in Brunswijk, wel wijzer maar niet minder verveeld dan toen u hem zag. Hij bezit veel geest, want in al zijn brieven schildert hij mij zijn verveling telkens weer op een nieuwe en steeds interessante manier af. Onder zijn handen wordt dit dorre onderwerp vruchtbaar. Ik heb Gravin von Dönhoff hier op een kwart mijl afstand van mijn huis met de gezelschapsdame die ik haar tien maanden geleden heb gezonden. Ik heb klinkt een beetje verwaand, want ze is nog maar eenmaal bij me geweest, en nadien heb ik haar niet meer teruggezien. [...] |
|