Aan Caroline Chambrier d'Oleyres, begin 1791
Laten we het even hebben over mijn boosaardigheid. Ik geef toe dat als ik sla of streel, mijn hand geen dode hand is! Jullie hebben gelachen, lieve mensen! Dat is wat bij iedereen die evenveel van jullie houdt en die jullie probeert te vermaken zoals ik, het slechte in stand houdt. Ik geef je de verzekering dat ik Zingarelli voldoende recht doe en om de waarheid te zeggen, ik hoop van harte dat hij terugkomt, maar om nu te zeggen zoals jij, dat hij me bevalt zoals hij is, nee, dat zou ik niet kunnen. Iemand zei tegen een vrouw die verbaasd was dat een bepaalde man tot een passie had kunnen inspireren: Mevrouw, heeft hij u liefgehad? zo zeg ik tegen degenen die mij te weinig verrukt vinden over Zingarelli: Is hij grof tegen u geweest? Wat grappig is, is de bewondering die zijn grofheid en zijn onoprechtheid overal wekten. Hij is geen vleier, werd er gezegd, Mme de Charrière verplicht hem aan zich, zij is degene van wie hij hulp verwachten kan, welnu juist haar spreekt hij de hele dag tegen. Ik heb er dikwijls om gelachen en ben ten slotte gaan geloven dat als bij mij geslagen had, men hem helemaal heilig had verklaard. - Adieu, liefste arend. Ik heb verschillende brieven van Constant ontvangen. Ik