Rebels en beminnelijk
(1978)–Belle van Zuylen– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Belle van Zuylen-madame de Charrière (1740-1805) aan Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant en anderen 1760-1805
Aan Constant d'Hermenches, Zuylen, 3 oktober 1768Als ik mij niet vergis, stuurde ik je mijn laatste brief op 8 september; de 9e 's morgens kregen we bericht dat Prins Hendrik van Pruisen ons diezelfde ochtend zou bezoeken; hij kwam echter pas om half drie. Gelukkig konden we hem een elegant en eenvoudig dinertje aanbieden, en omdat hij me erg aardig leek, wilde ik hem behagen, ik toonde mij dus vrolijk en converseerde, - en het lukte me. Hij praatte veel en zei wel duizend vleiende dingen tegen me. Hij spreekt heel goed, spiritueel en met | |
[pagina 67]
| |
evenveel gemak als fijnzinnigheid. Na het diner gaf hij de wens te kennen mijn kamer te zien en ik bracht hem erheen. Mijn tafel lag vol boeken; hij had willen zien welke, maar was te beleefd om ze open te durven slaan, en ik dorst het niet te doen uit bescheidenheid. Toen hij ten slotte je dikke brief zag liggen, zei ik tegen hem: ‘Heeft Uwe Koninklijke Hoogheid er een idee van, dat dit een relaas is over de oorlog in Corsica?’ ‘Nee, werkelijk,’ zei hij, ‘dat had ik niet gedacht. Maar interesseert u zich daarvoor?’ ‘Ja, Hoogheid,’ antwoordde ik, ‘ik heb er belangstelling voor omdat een van mijn vrienden zich in die oorlog onderscheidt. Maar Uwe Hoogheid zal nog meer verbaasd zijn een uittreksel van deze brief in de krant te zien’.Ga naar eind13. En tegelijkertijd haalde ik de krant uit mijn zak te voorschijn en gaf hem die. Hij las het uittreksel en beweerde dat ik dit relaas in de openbaarheid gebracht had ten gunste van de vrouwen van het kasteel van Cavelli. Er werd veel om gelachen, de hovelingen maakten zich meester van de krant, en terwijl de Prins mijn kamer, kabinet, bad, alles ten slotte bekeek wat in een woning bijdraagt tot de kennis van de persoon die er woont, sprak hij afwisselend over mij en mijn bezigheden en over Paoli en de Corsicanen. Hij zei mij dat het duidelijk was dat Paoli net als alle andere mannen een mengsel is van goed en kwaad, dat hij hem tot nu toe beschouwd had als een soort van vrijheidsstrijder, handig gedig genoeg om het vertrouwen van het volk te winnen... De Prins spreekt beter dan het hier lijkt, ik geef je alleen maar slordig de zin van wat hij zei. Ik wist niet al te goed wat ik erop moest antwoorden en ik bekende dat het mij moeilijk was een uitgesproken mening te geven, want aan de hand van de beweringen van Boswell, had ik Paoli als een groot man beschouwd, een wetgever, wijs, bekwaam en edelmoedig van aard, maar het enthousiasme van Boswell heeft ons al in zoveel opzichten wat wijsgemaakt over de heldenmoed der Corsicanen en over hun andere aanvoerders; moeten we hem met betrekking tot Paoli geloven?... Kortom we praatten erover als verstandige mensen die zich bij elkaar op hun gemak voelen. We moesten afscheid nemen. De Prins verliet ons niet met | |
[pagina 68]
| |
genoegen: ‘Komt u niet eens in Den Haag? Mogen we ons met de hoop vleien u in Berlijn te zien?’ Het verlangen, elkaar terug te zien en de weemoed over het afscheid werden herhaaldelijk op de vleiendste manier uitgedrukt, want dat was de meest oprechte houding. Hij ging eindelijk weg en liet mij diep onder de indruk over zijn gunstbewijzen en verrukt over hem achter; het ene verhoogde het andere natuurlijk. Werkelijk, het is heel wat om tegelijkertijd een groot vorst te zijn, een groot generaal die vaak overwinnaar was, en een man van geest en belezenheid, vriendelijk in de conversatie, beleefd en hartelijk. De mensen van zijn gevolg voelen zich op hun gemak met hem, je merkt bij hen niet de minste spanning, en ze zeggen dat hij thuis erg geliefd is. Omdat ik niet denk dat je hem ooit hebt ontmoet, moet ik nog even zeggen hoe hij eruit ziet. Zijn gezicht lijkt een beetje op dat van generaal CronströmGa naar eind14. (weet je dat hij onlangs is gestorven, die arme neef van me, die fatsoenlijke man van wie we allemaal hielden?). De Prins is dus niet groot of knap; zijn grote, strakke en doordringende ogen dwongen mij de mijne neer te slaan en die zijn toch echt niet de meest verlegen ogen. Maar zijn toon is zo oprecht, dat de blik erdoor verzacht wordt; zijn houding is zo nobel en fier, dat hij er groter door lijkt, zijn kleding lijkt als door een onopzettelijke nonchalance rijk en uiterst keurig; zijn manieren zijn ongedwongen en toch zo, dat er niets op aan te merken valt. Zo is dus alles uitstekend, en die kleine man slaat er zich even goed doorheen als de knapste. Bij zijn terugkeer in Den Haag, sprak hij veel over Zuylen en over mij. Er werd een feest gegeven op de 23ste: een paar dagen tevoren zei hij tegen mijn zuster dat hij er niet aan twijfelde dat ik zou komen, dat hij het echt hoopte en verzocht haar mij dat te schrijven en zijn groeten over te brengen. Het was niet mogelijk daaraan te weerstaan. Mijn moeder en ik kwamen de dag tevoren aan en toen ik heel laat op het bal kwam, vertelde iedereen mij dat Prins Hendrik voortdurend naar mij had gevraagd en mij had gezocht. De Prins van Oranje bracht mij naar hem toe en hij stond op van zijn speeltafel en maakte mij alle moge- | |
[pagina 69]
| |
lijke complimenten. Je had moeten zien hoe verbaasd de Haagse dames waren en hoe mevrouw Van Boetselaer mij opdringerig vond, toen de Prins met mij sprak. De plaatsen voor de komedie de volgende dag waren al twee weken uitverkocht, maar de Prins van Pruisen zette heel het Hof van Oranje in beweging om voor mijn moeder en mij nog een plaats te vinden; de luie Marcet holde links en rechts en raakte buiten adem en wist ons ten slotte onder te brengen in de loge van de Franse ambassadeur, die we nog nooit hadden ontmoet. Ik maakte dus kennis met de heer de Breteuil in de schouwburg, en ik was er zeer mee ingenomen, hoewel hij geen bezoek aan Prins Hendrik had willen brengen, omdat die geen tegenbezoek wil afleggen. De ambassadeur heeft zich zelfs niet aan hem willen laten voorstellen tijdens het bal en toen de Prins hem met een lichte buiging groette zoals hij gewend is (hij was aan het spelen), droeg de heer de Breteuil, die stond, er zorg voor, naar men zegt, dat hij bij het teruggroeten zijn hoofd niet dieper boog. Ik vind het kinderachtig. De Prins lijkt mij trots, maar een aangeboren trots om zo te zeggen, iets wat je je niet aanmeet, maar met je rang hebt meegekregen, het wijst niet op hooghartigheid en lijkt niet op arrogantie. Ik geloof dat de heer de Breteuil voornaam wil zijn en eenvoudig: je weet dat zulke bedoelingen moeilijk te verbergen zijn. Uit angst zich aan mij te liefjes voor te doen en te veel te beloven, nam hij mij een heel bescheiden verzoek kwalijk dat ik hem deed voor een aardige jonge Fransman die ons vijf- of zesmaal is komen opzoeken. Ik vroeg niets voor hem, ik vertelde zijn geschiedenis, en de ambassadeur onderbrak mij met zoveel nogal scherpe opmerkingen, dat ik ervan bloosde en zweeg, want ik was woedend. Hij werd wat vriendelijker en ik kwam erop terug. Eigenlijk waren zijn bedoelingen wel goed, maar hij had de vorm willen waarborgen met een air van Franse beleefdheid. Ik heb hem zijn landgenoot toegestuurd, die van de kant van de ambassadeur alleen maar eerbied en respect nodig heeft om de mensen te laten zien dat hij is wat hij zegt te zijn, namelijk een edelman van een bekende familie. Als het erop | |
[pagina 70]
| |
aankomt, zijn we heel goed roet elkaar en ik weet dat hij met waardering over mij heeft gesproken; het is ongetwijfeld een man met geest. ‘Meneer de ambassadeur friseert en scheert zichzelf,’ vertelde mij de Ier Onbrourk, afstammeling van de kleine Ierse vorsten. Dat friseren en scheren doet heel wat stof opwaaien in Den Haag en er wordt overal rondgestrooid dat zijn maître d'hôtel zijn haren knipt. Je weet hoeveel er over weinig in Den Haag wordt gepraat! Hij speelt en hij danst niet. Zeg me eens met wie hij dan moet praten? Ik zie alleen Monster maar, die èn buiten praten èn buiten spelen kan. O ja, weet je dat de schatjes gaan trouwen? Heiltje de Park trouwt met M. van Reede, die zes of zeven jaar jonger is dan zij, hij is de wispelturigste minnaar, de meest romantische filosoof, de meest systematische tegenstribbelaar en de meest verfijnde wellusteling van het hele land! Sinds de lente is het zijn zesde vlam, maar deze passie snakt alleen maar naar het huwelijk. De voogden zijn verontwaardigd, de mensen verbaasd, Mme d'Athlone meer dan verbaasd. Mijn broers en ik lachen erom. En toch zegt men dat het meisje beminnelijk van geest en goedhartig is, en dat het heel goed mogelijk is dat ze na verloop van tijd een erfenis krijgt. Een van de hovelingen van Prins Hendrik wilde Mme Huffel van ons meenemen, maar ze zeggen dat ze met die kletskous, de gezant Graaf van Rechteren, gaat trouwen. De heer de Breteuil heeft mij ver afgeleid van Prins Hendrik; maar ik kom er nog even op terug. Hij vroeg mij naar nieuws uit Corsica: ik heb hem gezegd dat het slecht ging voor Paoli, dat zijn neef en zwager kwaad over hem spreken en hem voorstellen als de tiran van degenen die hij beweert te bevrijden; ik zei erbij dat mij dat teleurstelde, want dat ik hem met plezier had bewonderd. Dat is ook wat ik jou ten antwoord geef. Na nog goed van mijn voorrecht genoten te hebben de dag na de komedie, bij een slecht concert dat zondag in Huis ten Bosch werd gegeven, verliet ik maandag Den Haag tegelijk met de Prins. Als ik hem moet geloven trouw ik niet. ‘O, mejuf- | |
[pagina 71]
| |
frouw, blijf zoals u bent!’ - Maar als ik trouw, heb ik beloofd in mijn contract een reis naar Berlijn te laten opnemen. Genoeg nu; nog even over Corsica. Denk je dat ik heel dat pathetisch betoog in je brief bewonder? Nee, beslist niet. De geschiedenis is werkelijk bewonderenswaardig, maar alle beledigende bijvoeglijke naamwoorden die je toekent aan Paoli en de Corsicanen zijn niet meer waard dan het fanatisme van Boswell. Sinds lang discussieer ik niet meer met je, want voor geen geld zou je een punt of een komma toegeven en naarmate iemand je beweringen bestrijdt, leg je er nog een schepje bovenop. Terloops gezegd, dat is niet zo best, en onze geliefde Plutarchus doet het niet op die manier, zijn oordeel is een rechtvaardige weegschaal, hij prijst en laakt nooit zonder tegenwicht in de schaal te leggen; ook als zijn opinies uit veronderstellingen of uit een duistere traditie geput werden, hij onderzocht ze, stelde ze ter discussie en hechtte er een zekere waarde aan. Vandaar dat we hem met zoveel plezier en vertrouwen lezen. Ik discussieer dus al lang niet meer met je, ik laat je rustig heel mijn land met al zijn inwoners omlaag halen en heel Frankrijk met al zijn Fransen ten hemel verheffen. Maar dit keer zou ik stom moeten zijn om te kunnen zwijgen. Dat Barbaggio gevangen genomen is en naar Frankrijk gevoerd, doet mij plezier als het hemzelf plezier doet, maar God beware me dat ik daarom, of om een van de andere dingen die je me vertelt, de oorlog tegen de Corsicanen gerechtvaardigd zou moeten vinden! De Corsicanen en Barbaggio konden hun land verlaten, Parijs en Versailles zien, zonder dat jullie ze gingen doden en ophangen. Ik ga, als me dat niet gevraagd wordt, toch geen huis in brand steken en een deel van de bewoners daarbij, omdat het in een slechte toestand verkeert, en als dàt mijn opvatting van rechtvaardigheid is, dan is het aan de wet míj te laten ophangen. Ik was niets minder dan enthousiast over Boswell en ik ontdekte heel wat slechte smaak in zijn boek, maar misschien had ik te veel waardering voor Paoli; je hebt groot gelijk míj daarvan te genezen en ik vraag je mij ook verder inzicht bij te blijven | |
[pagina 72]
| |
brengen. Maar in de zin die je aanhaalt: si seppe che un capitano genovese [men kwam te weten dat een Genuese Kapitein] enzovoorts, zie ik niets belachelijks en evenmin een bewijs dat hij bang is. Verschillende trekjes in zijn gesprekken komen mij evenals Boswell subliem voor. Zijn zorg om zijn invloed en het vertrouwen dat hij geniet te sparen voor belangrijke aangelegenheden, opdat de Corsicanen buiten hem zouden kunnen en gewoon zouden worden de wetten en de magistraten te gehoorzamen, lijkt me, als het waar is, van een zeldzame, om niet te zeggen unieke grootmoedigheid; en al zou je er nog honderd keer meer de spot mee drijven, ik blijf zeggen dat Paoli een groot man is, of een man met hersens, die de grote man weet na te bootsen. La testa mi rompa! [Zich het hoofd over iets breken!] is lachwekkend, en de profetische dromen maken geen indruk op mij, maar waarom moeten wij iemand in zijn totaliteit beoordelen. Is een mens uit één stuk? Begaan we niet vast en zeker een vergissing, als we ongeremd laken of prijzen? Ik bewonder erg Prins Hendrik, maar als ik een zomer op Reinsberg kon doorbrengen, wat ik graag zou willen, dan zou ik je ongetwijfeld in de herfst niet over hem vertellen als over een volmaakt mens. Blijf Paoli dus niet bespotten en verachten, wacht af en leer hem goed kennen, en oordeel met beheersing. [...] Wat de vraag aan gaat of de Corsicanen gelukkiger zouden zijn als ze bij Frankrijk hoorden, waarover jij zo bevestigend beslist, werkelijk, dat weet ik niet. Je zou ze noch het Franse klimaat, noch de gemoedsgesteldheid van de Fransen kunnen geven, die hun grote voordelen zijn. Voor het overige zou je moeten weten hoe ze behandeld worden, of ze geen rechters zouden krijgen zoals in ToulouseGa naar eind15., een hebzuchtige en harde gouverneur, en of de luxe van een vrouw die op geld uit is de opbrengst van hun onvruchtbare grond niet zou opslokken. Niet heel Frankrijk speelt komedie in Viliers-CotteretsGa naar eind16. en geniet van fijne soupers in kleine huisjes; de provincies, zegt men, zijn arm en klagen. Het recht van de Franse koning op Corsica lijkt mij het recht van de sterkste, zoals het recht van de meest uitgekookte | |
[pagina 73]
| |
dat van de Spanjaarden op Amerika was; en wat de moraal betreft, de wereld zal de heer de Chauvelin niet meer erkentelijk zijn dat hij de Corsicanen beschaafd heeft, dan Don Pedro (heette hij wel Pedro? Ik weet het niet meer), dat hij Montezuma heeft bekeerd. Maar wat doet dat er toe, wat jou betreft? Jij bent voor God en voor mij niet voor deze oorlog verantwoordelijk en alles wat ik zeg wil alleen maar voorkomen dat ons ordeel ons op een dwaalspoor zou brengen en om je aan te sporen je commentaren even oordeelkundig te doen zijn als, naar men zegt, die van Caesar en even bewonderenswaardig als je staat van dienst. Als je het liever hebt, zal ik je niet meer tegenspreken, want ik zou niet een vriend boos willen maken als hij zover weg is; je kunt dan niet vlug even vrede sluiten en elkaar een zoen geven. Wat mij veel meer raakt dan onze rechtskwesties, zijn jouw eigen zaken en belangen. Aan de ene kant ben ik verrukt over je goede staat van dienst, zo dapper en zo gelukkig en over je schitterende reputatie die daar de beloning voor is, ongeacht de promotie die ik hoop en verwacht. Aan de andere kant ben ik bang voor oververmoeidheid en ben ik wanhopig omdat je ziek bent. Maar waar heb je last van? Als het de zenuwen zijn, neem dan een koud bad; als het onbehagen is, een koud bad; als je overgevoelig bent voor kou, warmte, vocht, een koud bad, en het hoofd eerst. Ik spreek uit eigen ervaring: ik heb geen migraine meer en geen oor- of kiespijn en ik eet als een wolf. Adieu, ik verlaat je om een bad te nemen, schrijf me en houd van mij als van een oprechte en eeuwige vriendin.Ga naar eind17. |
|