Rebels en beminnelijk
(1978)–Belle van Zuylen– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Belle van Zuylen-madame de Charrière (1740-1805) aan Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant en anderen 1760-1805
Aan Constant d'Hermenches, woensdagavond, 25 juli 1764 te middernacht[...] Mijn moeder is aardig als ze wil; ze is geestig, verstandig en kan zelfs erg aardig voor de dag komen. Toch ben ik op het ogenblik boos op haar: onder het eten heeft ze mijn lachbuien onderbroken die haar hinderden; de eerste die mij sinds vele dagen weer ontsnapte: ik heb haar verzekerd dat ze haar niet zoveel kwaad deden als mij goed, maar de draad van mijn vrolijkheid was ik toch kwijt. Me dunkt dat ik die, met jou, weer terugvind. Laten we nog even ernstig over dat huwelijk praten: ten eerste moet je meer te weten komen over die wet waarover ik het had en die mij steeds door het hoofd speelt, en voorzichtig uitvissen of, aangenomen dat zij bestaat, er niet onderuit te komen | |
[pagina 49]
| |
is of een ontheffing te verkrijgen. Je noemt mij wel heel mooie namen,Ga naar eind11. wat mij het meest ontroert zijn de markies en zijn zuster, over wie ik wel duizend maal heb horen spreken zoals jij. Men zou zeker niet het minste bezwaar maken om mij die honderdduizend gulden te geven. We moeten niet een jaar lang op zijn landgoed blijven, want we moeten ons niet vervelen, maar een beetje Chambéry of een reisje zal wel kunnen volstaan. Omdat ik uit duistere oorden, met reuzen en monsters, word weggehaald, zal ik een goed gezelschap wel nergens missen, en aan hoofdsteden heb ik geen behoefte. Ik vind het een beetje vervelend dat mijn spelling beter is dan die van de markies, maar dat komt omdat hij zo'n grand seigneur is. Nog iets, weet hij wel dat ik geen zestien kwartieren heb? Ik heb Chambéry gezien, toen ik nog geen tien was, maar ik herinner mij nog alles van de goede ontvangst die wij er genoten, de talloze aardigheden waarmee ik verwend werd tijdens een wandeling met allemaal deftige lieden en daarna bij verschillende vooraanstaande mensen die we bezochten. Ik herinner mij een grot van groen, een natuurlijke waterval, die ik geweldig vond. Tweemaal bezocht ik de baden in Aix: de armoede van de bewoners van Savoye trof mij, ik huilde als ik hoorde praten over de belastingen en ik verwenste de koning, maar ik hield van zijn onderdanen die mij de beste, de beleefdste, de meest hulpvaardige mensen ter wereld leken. De ligging van heel die streek is aantrekkelijk. Lausanne is niet ver weg, wij zullen elkaar dan ongehinderd en zonder blaam kunnen ontmoeten. Ik denk net als jij dat ik in het paradijs zou zijn. Maar het zou wel vast moeten staan dat mij mijn kinderen niet worden afgenomen om ze aan dwaze en bijgelovige priesters toe te vertrouwen. Ik zeg mijn kinderen zonder omhaal, misschien is dat niet netjes. |
|