Rebels en beminnelijk
(1978)–Belle van Zuylen– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Belle van Zuylen-madame de Charrière (1740-1805) aan Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant en anderen 1760-1805
[pagina 44]
| |
Aan Constant d'Hermenches, 25 juli 1764Een paar dagen geleden dacht ik er alleen maar aan je zonder uitstel te antwoorden, zonder een ogenblik te aarzelen liet ik je mijn volledig vertrouwen blijken; ik sprak je niet over mijn erkentelijkheid, maar ik hoop dat je hebt kunnen raden dat die zo groot is als ze is. Maar laat mij er vandaag toch maar over praten, sta mij toe te zeggen dat ik bewondering heb voor je gevoeligheid, je handelwijze. Als wat je doet een inspanning is, mag je dat met reden een bijzonder sublieme inspanning noemen. Het is dus toch echt waar dat ik je hef ben, dat je zonder aan jezelf te denken, mijn geluk wenst! Wat het succes ook worden zal, mijn erkentelijkheid blijft altijd. Ik heb mij nog nooit van mijn leven zo gevleid gevoeld. De markies ziet mij een ogenblik en ik beval hem; jij die hem kent, die zijn vriend bent, wenst dat ik zijn vrouw word. Ik zeg dat je me kent. Maar is dat wel waar, is het wel zeker? Ik heb mij in mijn brieven nooit opgesierd met deugden die ik niet bezit, maar ik heb je alleen het beste gezegd van wat ik dacht; misschien heb je gemerkt dat ik juist kon redeneren, maar je weet niet of ik ook juist handel. Zelfs wanneer je goed op de hoogte was van mijn gedrag, zou het nog mogelijk zijn dat je mij niet goed kende: ik ben niet vrij te handelen zoals ik wil; om de mensen goed te beoordelen, om te weten hoe ze zijn, hoe ze altijd zullen zijn, zou men in het diepst van hun ziel moeten kunnen kijken, onafhankelijk van de omstandigheden die kunnen veranderen. Je zou mijn ziel zo hebben gezien als ik het gewild had, want ik ken haar goed; maar behalve dat dit schouwspel niets interessants voor je had, had ik redenen om er een deel van te verbergen. Sinds ik je ken, hebben ze mij wel duizend maal opnieuw gezegd dat je een vreselijk libertijns en handig man bent en dat een vrouw die vriendschap met je sluit zich schuldig maakt aan de grootst mogelijke onvoorzichtigheid. Die beschuldiging van libertinage werd met oude en nieuwe geschiedenissen gestaafd. Ik had zelf al wel gemerkt dat je listig was, dat je altijd brieven van me wist te krijgen en dat je mij vanaf het eerste moment van onze ontmoeting zo nauw aan je verbonden | |
[pagina 45]
| |
hebt als je dat wenste. Maar dat was allemaal voor mij geen voldoende reden een omgang op te geven die mij beviel en waarin ik mij niets te verwijten had, maar wel genoeg om al te openhartige ontboezemingen voor mij te houden; de omstandigheden gaven daar trouwens weinig aanleiding toe. Tussen jou en mij heb ik meer reserve in acht genomen dan ik gewend ben. Behalve de voorzichtigheid had ik nog een sterkere reden: ik dacht dat wij er allebei beter van zouden worden als wij de taal gebruikten van de eerbaarheid en geen andere en het gaf mij voldoening te denken dat onze correspondentie, die door het vooroordeel als een misdaad werd beschouwd, in plaats van mij te doen afglijden naar de wanorde, jou misschien zou verzoenen met je plicht. Vind je mij trots of aanstellerig? Nee, je ziet dat ik echt ben en tot de beste bedoelingen in staat. Maar het gaat er nu niet om, mijzelf hier lof toe te zwaaien; we moeten verder. Je hebt dus gemerkt hoezeer ik de eerbaarheid en het gezond verstand eerbiedig; maar je hebt nog niet kunnen zien in welke mate ik ze ook zou kunnen vergeten. Misschien vermoed je het; mijn gelaatsuitdrukking spreekt voor zichzelf en jouw ervaring scherpt je inzicht. Maar dat is nu niet meer genoeg, ik wil er zeker van zijn dat je mij kent. Ik ben jou en je vriend deze openhartigheid, deze onvoorwaardelijke eerlijkheid schuldig; mijn taal is misschien niet fatsoenlijk, maar wat is fatsoen vergeleken bij eerlijkheid? Welnu dan, als ik iemand lief had, als ik vrij was, zou het me moeilijk vallen verstandig te zijn. Mijn zinnen zijn net als mijn hart en mijn geest begerig naar genot, gretig naar de felste en de verfijndste indrukken. Niet een van de dingen die ik zie, geen klank, gaat voorbij zonder mij een gevoel van geluk of leed te verschaffen, de lichtste geur doet mij aangenaam aan of maakt mij misselijk; de lucht die ik inadem, wat zachter, wat fijner, beïnvloedt mij met alle variaties die zij zelf inhoudt. Oordeel nu over de rest, over mijn verlangens en over mijn afkeer. Als ik geen vader of moeder had, zou ik misschien NinonGa naar eind10. zijn, alleen subtieler en standvastiger; ik zou niet zoveel minnaars hebben: als de eerste aardig was geweest, geloof ik niet dat ik | |
[pagina 46]
| |
zou zijn veranderd en in dat geval weet ik niet of ik zo erg-schuldig was geweest; ik zou tenminste door mijn deugdzaamheid het kwaad hebben kunnen herstellen dat ik de maatschappij had aangedaan door het juk af te werpen van een wijselijk ingestelde regel. Maar ik heb een vader en een moeder, ik wil ze niet in het graf helpen of hun leven vergallen, ik zal geen Ninon worden; ik zou de vrouw willen zijn van een eerlijk man, een trouwe en deugdzame vrouw, maar daarvoor is het nodig dat ik liefheb en dat ik bemind word. Als ik mij afvraag of ik, wanneer ik niet echt van mijn man hield, niet van een ander zou gaan houden en of alleen de gedachte aan mijn plicht, de herinnering aan mijn beloften, mij tegen de liefde zouden beschermen, als de kans zich voor zou doen op een zomeravond... dan schaam ik mij over mijn antwoord. Maar als we van elkaar houden, als mijn man het niet beneden zijn waardigheid acht mij te behagen, als hij hoge waarde hecht aan mijn genegenheid, als hij mij zegt: ‘Ik zal je niet vermoorden als je mij ontrouw bent, maar het zal mij des te ongelukkiger maken je niet meer te kunnen hoogachten, naarmate ik misschien nog van je houd,’ in dat geval zeg ik, denk ik, hoop ik, geloof ik zeker, dat ik alles ontvluchten zou wat mij in verleiding zou kunnen brengen, en nooit aan de voorschriften van de deugd te kort doen. Is dit genoeg opdat je me zonder gewetensbezwaar aan je beste vriend kunt geven? Is het meer, is het minder dan wat hij van een andere vrouw zou kunnen verwachten? Ik zal zonder twijfel zeer aan hem gehecht zijn; als hij wil, zal ik zijn vriendin worden, zijn minnares, ik zal nooit de zorg verwaarlozen om hem te behagen en te amuseren; hij zal zeker ook van mij houden. Maar zal hij iets doen om dit geluk niet te laten uitdoven? Veronderstel dat hij mij tot een zwakheid in staat acht, zou hij mij dan alleen nog maar met wantrouwen en misprijzen behandelen, of zou hij mij aan zich binden, zou hij mij voor zich weten te behouden door blijken van tederheid en vertrouwen? Veronderstel dat mijn hart, mijn hart alleen, een ogenblik schuldig was geweest, zou een bekentenis, een oprechte inkeer vergiffenis verkrijgen? | |
[pagina 47]
| |
Open mij je hart in al zijn schuilhoeken, zeg je mij. Ach! Je zult wel tevreden zijn! Hoe vind je dit hart, nu het zich zo heeft prijsgegeven? Zeg mij in alle oprechtheid of je het minacht, of je mij na deze brief ver onder het niveau vindt van wat je eerst dacht. Overigens verlang ik niet dat je instaat voor de markies in verband met wat ik net zei: wat je mij gezegd hebt, wat ik zelf gezien heb, geeft mij de overtuiging dat ik met hem gelukkiger zal zijn dan met een ander. Ik ben niet bang voor mezelf, maar jou en hem wil ik niet misleiden. Het punt van het humeur is al bijna even belangrijk als de deugd... nee, meer nog: een galante vrouw is gemakkelijker te verdragen dan een nijdige, en ik zou veel liever een ontrouwe echtgenoot hebben dan een mopperende en bitse. Ik ben zeker niet boosaardig, noch brommerig, moeilijk of wispelturig, maar ik ben niet altijd hetzelfde: mijn delicate organen, mijn opbruisend bloed, mijn felle sensaties, maken mijn geest vatbaar voor veranderingen, die ik nooit zo groot, zo snel, zo vreemd in wie dan ook heb waargenomen. Als je mij niet herkende aan mijn hart en mijn gezicht, zou je mij van het ene ogenblik op het andere voor twee verschillende wezens kunnen houden, soms wel voor zes in de loop van één dag. Alles kan mij treffen, geen ogenblik in het leven is mij onverschillig, al mijn momenten zijn gelukkig of ongelukkig, ze zijn allemaal iets. Als ik nooit onrechtvaardig ben, nooit zuur, nooit driftig, zal hij het mij dan vergeven als ik hem soms met woorden overstroom, als ik soms uren lang niet praat, als ik mij soms zo maar voor niets overgeef aan onbeheerste vrolijkheid, als ik soms huil zonder te weten waarom.? De benauwdheden die ik krijg van het nietsdoen, de benauwdheden die ik heb van uitputting, als ik al te druk bezig ben geweest, maken die mij niet onuitstaanbaar en belachelijk? Ik kan mij wel geweld aandoen, mijn vreugde het zwijgen opleggen en lachen als ik verdriet heb, maar je houdt je eerder met vreemden dan met de man van wie je houdt zo in bedwang. Trouwens, als ik hem zo het hoofd op hol zou brengen, moet hij mij maar het zwijgen opleggen: als ik hem zou vermoeien met een wijsje, een boek, een toon, een nietigheid, moet hij mij | |
[pagina 48]
| |
maar uitlachen en mij in mijn eentje plezier laten hebben orn mijn gekheid. Dat ik mij nu eens aan muziek wijd, dan aan meetkunde, nu eens zogenaamd dichteres ben, dan weer een frivole vrouw, nu eens een hartstochtelijk wezen en dan weer een koel en vreedzaam filosofe, misschien zou die afwisseling hem wel bevallen. Ik ben er in elk geval zeker van dat ik hem niet zou vervelen, dat hij niet genoeg van mij zou krijgen; en wat de grond van mijn hart betreft, die zou iedere dag dezelfde zijn: ik ben zelden ongeduldig en nooit voor lang; woede ken ik vrijwel niet; ik ben zacht en geduldig als ik lijd; als ik huil mopper ik niet. Zo, ik ben klaar, ik geloof dat ik alles gezegd heb; je kunt over mij even gemakkelijk oordelen als over mijn fortuin. Als ik niet genoeg waard ben, als ik niet rijk genoeg ben, zeg het eerlijk zonder mij te sparen, zonder omwegen. Doe met mijn biecht wat je wilt, laat hem geheel of gedeeltelijk zien: ik vertrouw me toe aan je onderscheidingsvermogen en je vriendschap. Ik moet je nog de punten uiteenzetten, waarvan ik zou willen weten of de ideeën van de markies en de mijne met elkaar overeenstemmen; dat is voor na het middagmaal, als ik kan; anders stuur ik je dit alvast en schrijf ik morgen weer. |
|