Rebels en beminnelijk
(1978)–Belle van Zuylen– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Belle van Zuylen-madame de Charrière (1740-1805) aan Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant en anderen 1760-1805
Aan Constant d'Hermenches, de nacht tussen zaterdag en zondag, 21 - 22 juli 1764Ben ik niet erg ongelukkig? Ik had een geweldige behoefte aan slapen en ik dacht dat ik inderdaad slaap had; ik klaag, ik laat het avondeten snel beëindigen, maar op mijn kamer vind ik zeventien Engelse bladzijden van Boswell, ik lees ze, ik ga naar bed: en de zeventienduizend gedachten van mijn vriend Boswell, een vage herinnering aan de heer d'Hermenches, de betogen van de markies en van de Engelsen, dat alles tolt door mijn hoofd met zo'n heftigheid, dat ik niet langer dan een kwartier in bed heb kunnen blijven. Hier zit ik weer met de pen in mijn hand, ze zal weer over het papier lopen, die pen, naar de gril van mijn dwaze hoofd. Verwacht niets verstandigs, denk niet dat ik schrijf om je plezier te doen, ik schrijf omdat ik niet anders kan. | |
[pagina 40]
| |
Nee, heus, ik denk er echt niet aan je plezier te doen, je verdient geen bijzondere attenties, ik ben ontevreden.Ga naar eind8. Had je mijn brief niet begrepen, of heb je nagelaten hem te lezen? Jij die zulke mooie brieven schrijft, zulke lieve dingen, die het geluk mij te zien zozeer op prijs stelt, jij bent als het erop aankomt nogal onverschillig, terwijl ik, met mijn bijna barbaarse hart, werkelijk een vriendin ben, gevoelig voor het genoegen bij je te zijn en teleurgesteld je op twee pas van me af te weten en er niets aan te hebben. Je bent veel slimmer dan ik; maar toch ben ik niet zo stom dat ik dit allemaal niet zou begrijpen. Je verveelt je niet zó erg in Den Haag als je wel zegt: de ene verveling of de andere, was dan nog maar een paar dagen in Utrecht gebleven en had je de avonden in Zuylen doorgebracht. Stijlbloemen spelen wel een beetje een rol bij je geklaag en je gesmeek; ik zal er niet zo gemakkelijk meer inlopen en als mijn bezigheden of mijn genoegens mij beletten je een week of vijf, zes te schrijven, zal ik niet denken dat je daarvan doodgaat. Des te beter, gelukkig maar dat Utrecht, waar je toch maar een paar dagen kunt blijven minder aantrekkelijk is en Den Haag minder afschuwelijk dan je zegt. Maar wees in het vervolg eerlijk, praat mij niet meer over dat zo doelloze, trieste leven dat je leidt, ver van mij, en de behoefte die je hebt aan de bevrijding die mijn brieven je geven. Kom, geef maar liever eerlijk toe, dat dit alles maar half waar is! Ik dank je dat je mij kennis hebt laten maken met de heer de Bellegarde, het was werkelijk erg prettig. Ik ben van hem gecharmeerd, vertel mij wat hij over mij zegt. Het ziet er niet naar uit dat hij zin heeft met mij te trouwen, en ik weet niet wat mijn ouders daarvan zouden zeggen. Maar ik voor mij zou het heel aangenaam vinden de vrouw te zijn van een eerlijk man, een man met geest, man van de wereld, die reist, die van goed gezelschap houdt, van goede afkomst is en bezittingen heeft. Ik heb me voorgenomen een oprecht echtgenote te zijn, maar er zijn honderdduizend mannen met wie mij dat zo moeilijk zou vallen, dat ik nergens voor zou durven instaan. God beware me voor een dwaas! God beware me voor een jaloerse echtgenoot. | |
[pagina 41]
| |
behalve als ik stapelgek op hem was! Het is eigenaardig dat als jaloezie helemaal ongerechtvaardigd is, ze je niet in verlegenheid brengt en niet kwetst. Op dit moment zou ik van harte met de markies trouwen, ik zou hem weten te behagen, ik zou hem kunnen amuseren, ik zou best zoveel waard zijn als een minnares en ik zou hem niet meer last bezorgen. Hij is heel wat ouder dan ik, maar we zouden laat kunnen opblijven en trio's spelen... Je ziet dat ik een beetje gek ben, geef maar geen antwoord op zo'n gekke toon, morgen ben ik wel weer ernstig. Trouwens, dit is allemaal heel verstandig en mijn hart is, als ik dit schrijf volmaakt onschuldig; maar tussen verstandig en kuis bestaat een groot verschil. Adieu, ik hoop dat wij elkaar over twee of drie jaar een kwartiertje zullen zien. Adieu.
Ik heb van twee tot ongeveer vijf uur geslapen, het is nu zes uur en ik moet je nog wat schrijven. Arm hoofd, drie uur rust tegen vijfenveertig uur beweging! Wat zou het me goed doen als ik je vandaag kon spreken. Wanneer ik goed slaap ben ik verstandig, als ik niet slaap ben ik gevoelig, mijn lenige en vlugge hersens brengen mijn ziel dan twintig keer meer ideeën en gevoelens aan dan gewoonlijk. Ik weet niet of dit metafysisch wel goed is uitgedrukt, maar ik kan niet beter uitdrukken wat ik voel, en je begrijpt mij wel. [...] Ik heb herlezen wat ik je vannacht schreef: het grapje laat op te blijven en te musiceren is des te meer misplaatst omdat de markies nog jong is, net zo jong als nodig is. Ik vraag er hem en de kuisheid excuus voor. Heus, het is een heel moeilijk probleem een goede echtgenoot te vinden, en een slecht huwelijk sluiten zou iets verschrikkelijks zijn. Wat voor een leven zou ik leiden met een man van wie ik niet houd, met een grof en onwetend heerschap. Ik heb een grote afkeer gevoeld van de huwelijken die mij tot nu toe zijn voorgesteld. Verleden jaar vroeg ik een jongeman die met mij wilde trouwen: ‘Heb je Cinna gelezen? - Ja, in het Latijn!’ Op het ogenblik is er weer een ander die nu op reis is, | |
[pagina 42]
| |
men zei tegen me: ‘Wacht nu even met meteen helemaal nee te zeggen, wacht tot hij terug is: als je nog niet getrouwd bent zal hij zich misschien wel aanpassen.’ Drie dagen geleden hoorde ik dat het een heel slecht sujet is en dat degene die hem ons had voorgesteld en aanbevolen, zich als een schoft had gedragen, en ik was zo slecht, dat ik er bijzonder mee was ingenomen, zoveel plezier deed het me dat ik nee kon zeggen zonder er op terug te moeten komen, en met de instemming van iedereen. Graaf Anhalt wacht heel lang om te komen: volgens de een is het zijn schuld niet, anderen denken dat hij er niet toe kan besluiten met mij te trouwen. Ik geloof dat hij gelijk heeft: voor een verstandig en middelmatig man is dat niet iets om te wensen. Trouwens ik twijfel of ikzelf de moed zou hebben met hem te trouwen. De onderdanen van zijn meester zijn slaven en wat ik het liefst wens is vrij te zijn. [...] |
|