Rebels en beminnelijk
(1978)–Belle van Zuylen– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Belle van Zuylen-madame de Charrière (1740-1805) aan Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant en anderen 1760-1805
Aan James Boswell, 18 juni 1764Ga naar eind5.Des te beter, goede vriend, des te beter, als ik mij heb vergist. Ik ben niet in het minst geërgerd, omdat ik drie dagen in een verkeerde veronderstelling heb geleefd. En het kwelt me helemaal niet dat ik gedurende drie dagen minder heb gedacht aan de man van wie ik houd. Jouw vriendschap te bezitten is meer waard dan liefde. Je stijgt nog meer in mijn achting doordat je in staat bent te voelen zoals je schrijft, ik voor mij voel mij meer gevleid dat je op die manier voor mij kunt voelen. Wat jouw en mijn gemoedstoestand aangaat (als ik de zaak goed begrijp): die is nooit in gevaar geweest. Wat ik donderdagavond schreef was volkomen juist op het moment waarop ik het schreef: op vrijdag leek het me iets minder waar. Ik had goed geslapen; het was niet duidelijk of ik geloofde dat jij op mij verliefd was of dat ik mijzelf had wijsgemaakt een beetje geneigd te zijn op jou verliefd te worden; het leek mij allemaal een beetje een droom. Op zondag kwam het me min of meer als een onwaarheid voor; ik had wat gewetensbezwaren je mijn brief te geven: ik had er de eerste pagina af willen scheuren. Maar op die manier had ik hem helemaal vernietigd. Ik dacht: ‘De datum is mijn rechtvaardiging; wat ik donderdagavond schreef is wat ik donderdagavond dacht. Met de heer Boswell hoef ik niet op mijn hoede te zijn. Geef hem de brief, het is een daad van oprechtheid, het is het dagboek van het hart van een levendige en gevoelige vrouw.’ Ik vertelde je dat een afwezigheid van twee of drie dagen ons het verschil zou laten vergeten dat de natuur schept tussen twee vrienden van verschillend geslacht. Jij hoefde het niet te vergeten, want je hebt er nooit aan gedacht. In mijn geval ben ik het volkomen vergeten, maar ik zal nooit de uitmunten- | |
[pagina 35]
| |
de raad uit mijn gedachten verliezen, waartoe je zuivere en belangeloze genegenheid mij aanspoorde. Mijn vriendschap is voor altijd de jouwe: reken erop, hoe wispelturig je me ook mag vinden. Ik bouw op de stabiliteit van jouw gevoelens als op die van de rotsen die God op het aardoppervlak zette, toen hij de wereld schiep. Ik zal, wat mij betreft, de ene dag wat hartelijker zijn dan de andere, maar je zult mij iedere dag dierbaar zijn en elke dag zal ik aan je denken zoals ik je gisteren zei: ‘Ik amuseer me, maar als Boswell hier was zou het nog prettiger zijn.’ Donderdag was ik erg onder de indruk van je vertrek. Toen je weg was, bleef ik een tijd alleen in diep gemijmer, daarna ging ik een eindje rijden en ik praatte met mijn broer over niets anders dan over jou. Gisteren was er geen sprake van gedroom: ik speelde komeet en vertelde verhaaltjes aan mijn vader. Toch was ik niet minder op je gesteld dan donderdag, ik was niet minder geneigd een deel van mijn geluk voor het jouwe op te offeren; mijn hart had niet minder spijt over jouw vertrek. Waar begint dan het verschil? Ik smeek je mijn hart niet te beschuldigen: het is, denk ik, een kwestie van temperament; het hangt af van de wind of van de zon, en misschien wel van de maag. Waarom veroverde Caesar jullie eilanden niet? ‘Misschien,’ zegt Pope, ‘had hij niet gedineerd.’ Maar of ik gedineerd heb of niet, ik beloof je dat ik in de grond van mijn hart tegenover jou altijd dezelfde zal blijven. Ik hoop dat je daar je hele leven blij om zult zijn en het nooit een raadsel voor je zal wezen. Ik deel je mening niet dat het zou afhangen van het verkeerde inzicht van de heer Reynst. Ik ben erg blij dat ik je alles heb verteld en ik zal altijd even oprecht tegenover je zijn. En nu moet ik naar bed. Ik hoop even rustig te slapen als de vorige nacht. Het zou een heel plezierig ding zijn eens aan niemand te denken, al was het tenminste maar een paar dagen. Maar die arme man van wie ik houd, zal mij een lange tijd geen rust meer laten. Hij zal gauw alle rechten opeisen. Wat ik je gisteren vertelde is geen verbeelding. Ieder woord ervan is waar, alleen vertelde ik je dat je hem niet kent, en dat is helemaal niet | |
[pagina 36]
| |
zeker. In feite is het heel duidelijk dat je hem ontmeet hebt; maar vrezend dat zijn voorkomen je niet zou bevallen, wilde ik je liever geen beschrijving van hem geven of je zijn naam noemen. Hij is rooms-katholiekGa naar eind6. en mijn ouders zijn calvinisten. Ik ben al sinds twee jaar op hem gesteld, en ik mag hem graag. Hij heeft minder verbeelding dan ik: hij heeft niet dezelfde vlucht van de hartstocht, maar hij heeft een verfijnde smaak, een gecultiveerd, subtiel en goed verstand, een gevoelig hart, een kalme indolente ijdelheid. Met hoeveel plezier schrijf ik verzen bij de gedachte dat hij ze lezen zal! Als hij ze leest voelt liij zich erg gelukkig dat ik van hem houd. Maar ik ben gek dat ik niet naar bed ga. Tot ziens. |
|