| |
7
De lezer begrijpt natuurlijk wel wat er op de boerderij werd besproken. Iedereen voelde veel voor het idee van mademoiselle D'Estival om voor haar moeder in haar geboortedorp een huis te kopen of te laten bouwen. Sainte Anne haastte zich dus mevrouw D'Estival het voorstel daartoe te doen, en deze was
| |
| |
daar zo van onder de indruk dat zij direct het huis dat zij graag wilde hebben - en dat toevallig te koop stond - aanwees; de staatverandering van haar dochter ging zij zien als een onderdeel van de grote verandering in haar eigen leven, met name die van het teruggaan naar haar dorp. ‘Ik zal je nooit meer een ondankbaar wezen noemen; je hebt iets uitstekends bedacht voor je moeder,’ zei zij. Vervolgens wendde zij zich tot Sainte Anne: ‘Ik geef u mijn Babet, het liefste meisje van Frankrijk. Haar grote genegenheid voor u heeft mij wel eens harde woorden jegens haar in de mond gelegd, omdat ik de indruk had dat die genegenheid - en dat ten onrechte - ten koste van mij ging. Maar nu stem ik er van harte mee in dat zij van u houdt. Houdt van haar met heel uw hart.’ En zij legde de hand van haar dochter in die van Sainte Anne.
‘Babet, ik zal je met heel mijn hart liefhebben,’ zei hij.
Mevrouw De Sainte Anne, die er bijna net zoveel belang bij en belangstelling voor had dat mevrouw D'Estival uit de regio zou vertrekken als deze zelf, stelde haar zoon voor, direct op instructies van zijn toekomstige schoonmoeder een brief te schrijven aan een door haar te noemen iemand, opdat de geplande aankoop zonder dralen zou kunnen worden geëffectueerd.
Die brief nam tijd in beslag, want er moest iemand naar het kasteel om schrijfgerei te halen. Maar de zaak ging mevrouw De Sainte Anne te zeer ter harte dan dat zij ongeduld toonde. Mademoiselle D'Estival werd intussen treurig; zij had het weliswaar bedacht, maar langzamerhand kreeg zij er meer verdriet van dan dat zij er vreugde aan beleefde, want nu de scheiding van haar moeder naderbij kwam, greep die haar danig aan.
Wat Sainte Anne betreft: hij deed in alles niet meer dan gehoorzamen. Babet met of zonder haar moeder, het was hem vrijwel om het even. Hij volgde de anderen in wat zíj het liefst wilden.
Al met al bleef het gezelschap heel lang op de boerderij, en
| |
| |
daardoor hadden de drie personen die op het kasteel waren achtergebleven, alle gelegenheid zich met elkaar te onderhouden. Aanvankelijk was er echter nauwelijks conversatie; tóén zij tot stand kwam, klonk alles wat er werd gezegd geforceerd; pas na lange tijd kon het gesprek van belang worden genoemd.
Mademoiselle De Kerber, die in het hart van mademoiselle De Rhedon kon lezen, zei plotseling tegen haar: ‘Niets is vervelender dan bij een huwelijk aanwezig te zijn, als je niet zelf ook trouwt. Een van de twee dus: óf u gaat met mij mee naar mijn moeder, óf u staat me toe dat ik Ville-Dieu een brief schrijf.’
‘Wie is Ville-Dieu?’ vroeg Tonquedec.
‘Een bescheiden, doch groot bewonderaar van mademoiselle De Rhedon die door mevrouw De Sainte Anne zeer bruusk en autoritair de deur is gewezen, en die mij af en toe een brief schrijft om op die manier een schim van een relatie te onderhouden met de vrouw van zijn gedachten.’
‘Of met u,’ zei mademoiselle De Rhedon. ‘Ik heb de indruk gekregen dat zijn plannen op mij gericht waren, maar dat zijn voorkeur naar u uitging; hij liet niet af te praten over uw charmante, levendige geest, en hij vond dat in de algehele malaise alleen u vitaliteit en karakter wist te bewaren.’
‘Men moet over hem eigenlijk geen oordeel hebben, en zeker moet men niets slechts van hem denken,’ zei mademoiselle De Kerber. ‘Mevrouw De Sainte Anne heeft hem behandeld als een man die men liever kwijt dan rijk is; zonder mij zou hij helemaal ongelukkig zijn geweest; dat is alles wat hij heeft willen uitdrukken. Trouwens, qua leeftijd staat hij dichter bij mij dan bij u, en dat maakt dat onze gesprekken iets gemakkelijker en minder formeel kunnen zijn.’
‘Uit wat ik zo allemaal hoor,’ zei Tonquedec, ‘zie ik niet goed in waarom mademoiselle De Rhedon u zou opdragen Ville-Dieu te schrijven.’
‘Ze kan zeggen wat ze wil,’ zei mademoiselle De Kerber, ‘maar hij gaf heel veel om haar. Toen hij haar het hof maakte,
| |
| |
was nog niet bekend hoe groot haar vermogen zou zijn - want het is immers uitsluitend aan mevrouw De Sainte Anne (die het handelen van al haar “vrienden” bepaalt) daarover omlijnde verwachtingen te koesteren - maar desalniettemin wenste Ville-Dieu vurig dat men hem zou ontvangen.’
‘Als het, ten einde rechten te hebben op mademoiselle De Rhedon, slechts nodig is zich goed te realiseren wat zij allemaal waard is, haar oneindig goed, vriendelijk en goedhartig te vinden, haar figuur, haar gratie en haar talenten te bewonderen, sta ik haar aan niemand af,’ zei Tonquedec.
‘Ik was hier gekomen met de bedoeling een levensgezellin te vinden. Sainte Anne had mij in zijn brieven over zijn twee nichtjes gesproken, met evenveel lof voor ieder. Maar ik twijfelde er niet aan dat zijn moeder diegene van de twee voor hem had bestemd, die én het rijkst was én de beste familiepapieren bezat. En het eerste woord dat mevrouw De Sainte Anne tot mij sprak, bewees dat ik mij niet vergist had. Was dus mijn keuze onzeker, mijn gedrag kon het niet zijn. Maar alles is veranderd, of, beter gezegd, het onbekende is aan het licht getreden. Mademoiselle De Rhedon heeft mij door de brief die zij mij te lezen gaf, laten weten dat Sainte Anne mademoiselle D'Estival liefhad, en mademoiselle D'Estival, die naar ik meen haar gevoelens aan niemand, of hooguit aan haar moeder had medegedeeld, heeft ze plotseling openlijk getoond. Is het mij nu niet toegestaan thans mijn wensen kenbaar te maken aan haar die ze misschien het eerst had ontvangen als ik niet in de onjuiste veronderstelling had verkeerd die mij parten speelde?
Mademoiselle De Rhedon bloosde, en mademoiselle De Kerber beloofde Ville-Dieu niet te schrijven. Maar mevrouw De Rieux stelde hem direct de volgende dag op de hoogte van het huwelijk tussen Sainte Anne en mademoiselle D'Estival, want tenslotte wisselde zíj ook dagelijks met hem per brief de laatste nieuwtjes uit. Het duurde dus niet lang of men zag Ville-Dieu op het kasteel verschijnen. Hij zou zeker zijn eerder afge- | |
| |
wezen eerbetoon hebben herhaald, wanneer niet de avances van Tonquedec al zoveel indruk op mademoiselle De Rhedon hadden gemaakt, dat iedereen zag aankomen dat ze op een goede dag tot resultaat zouden leiden.
Zoals mademoiselle De Rhedon had gezegd, beminde Ville-Dieu in mademoiselle De Kerber een levendigheid van geest die geen afbreuk deed aan haar goedheid van hart. De bewijzen van ondernemingslust, dapperheid en goedheid die zij recentelijk had geleverd, waren door Tonquedec, door Sainte Anne en door mademoiselle De Rhedon zelf aan Ville-Dieu gerapporteerd. Daarop nam deze zijn besluit: hij presenteerde zich en hij werd zonder bedenkingen geaccepteerd. Het huwelijk zal binnenkort worden voltrokken.
Maar dit is nog niet alles. De man over wie mademoiselle De Kerber met nogal wat dédain had gesproken toen mevrouw De Rieux voor hem de heroïsche weduwe uit haar roman vergat, is ontslagen verklaard van de verplichtingen jegens de dochter van zijn schuldeiser. Mevrouw De Rieux laat zich erop voorstaan, want hierdoor kan zij haar coquetterie rechtvaardigen, een coquetterie die ongetwijfeld succes zal hebben bij een man die eerder eerlijk is dan subtiel.
Sainte Anne wenste mevrouw De Rieux op voorhand geluk.
‘Ik verzeker u,’ zei hij, ‘dat ik over het lezen heel andere opvattingen heb dan mademoiselle De Kerber. Het is al erg genoeg dat cultuur nutteloos is; zij zou ook nog schadelijk zijn wanneer ten gevolge van romaneske en goedkope dwaasheden, mensen hun oprechte en natuurlijke gevoelens in de waagschaal zouden gaan stellen. Laten een paar bewonderaars van Werther zelfmoord plegen, een paar dwazen hun hele leven tranen storten omdat zij misschien nooit iets of iemand hebben liefgehad. Het is niet nodig in het werkelijke leven een onwaarschijnlijke roman te imiteren.’
Bovenstaand gesprek tussen Sainte Anne en mevrouw De Rieux vond plaats aan de vooravond van het huwelijk. Met
| |
| |
mademoiselle De Rhedon had hij zo openlijk niet durven spreken. Toch zei hij tegen haar: ‘Als u morgen mijn vriend zou beloven dat u de plaats zou willen innemen van de engel die hij mij heeft afgestaan, zoudt u de kroon op mijn geluk zetten.’
‘Moet ik dan álles doen wat u wilt?’ zei een diepblozende mademoiselle De Rhedon. ‘U hebt ook al níét gewild dat ik voor u zou doen wat ik had willen doen.’
‘U hebt mij inderdaad al bewijzen van de grootste vriendschap en generositeit gegeven,’ zei Sainte Anne tot haar, en hij kuste haar hand. ‘Nu de laatste stap nog,’ en hij bracht Tonquedec bij haar.
‘En u wilde dat het morgen zou gebeuren!’ zei mademoiselle De Rhedon.
‘Waarom niet vanavond?’ zei Sainte Anne. ‘Ik zie het toch goed dat jullie het eens zijn?’ Hij wendde zich tot zijn vriend: ‘Ik dank mijn geluk aan jou; sta toe dat ik mij erop kan beroemen het jouwe bespoedigd te hebben.’ De woorden van Sainte Anne deden Tonquedec zoveel genoegen, dat mademoiselle De Rhedon er niet op wilde afdingen door er iets op te zeggen.
Van alle personen die zich te haren huize hadden verzameld, was mevrouw De Sainte Anne zichtbaar het minst tevreden. Maar goed: mevrouw D'Estival ging weg; dat was íéts; het huis was al gekocht en Sainte Anne had op háár advies zijn toekomstige schoonmoeder een aanzienlijk pensioen toegezegd, dat haar zou worden uitbetaald zolang zij niet zou hertrouwen. Het zou bij Sainte Anne nooit zijn opgekomen een dergelijke voorwaarde te formuleren, maar hij moest nu eenmaal enige genoegdoening schenken aan een moeder die door haar zoon in haar diepste en hoogste verwachtingen was teleurgesteld.
Toen Sainte Anne mevrouw D'Estival de akte bracht die haar van de uitkering verzekerde, zei zij lachend tegen hem: ‘De gift is van u, de voorwaarde van uw moeder; maar mevrouw De Sainte Anne zit er helemaal naast. Kom nou, ik ben
| |
| |
net zo trots als zij, en ik heb niet de minste neiging tot hertrouwen, want als er zich een of andere koning of bestuurder zou voordoen, zou zíj hem nemen; en ik zou noch een prins uit vroeger tijden, noch een volksvertegenwoordiger, en zelfs geen lid van het uitvoerend bewind willen hebben.’
Sainte Anne gaf haar de verzekering dat het idee inderdaad geheel van zijn moeder kwam, en hij zei: ‘U heeft een zo natuurlijk recht op het fortuin van uw dochter en mij, dat ik nooit op het idee zou zijn gekomen u middels een speciale overeenkomst van iets uit te sluiten.’
Mademoiselle D'Estival nam de akte in haar handen, maar ze gaf hem weer terug aan Sainte Anne. Met enige weemoed in haar stem zei zij: ‘Lees hem nog eens voor, als je wilt, ik heb de eerste keer niet geluisterd.’
Hij las.
‘Is het toch niet een beetje treurig om niet te kunnen lezen...?’ zei zij. ‘Hoewel, het is maar goed dat ik de brief van Herfrey niet heb kunnen lezen, want ik zou hem nooit aan Tonquedec hebben durven geven, zoals mademoiselle De Rhedon heeft gedaan. Toch zou ik in de toekomst liever wel kunnen lezen, en je moet het me leren; beloofd is beloofd. Ik hoop dat je me ook leert schrijven.’
‘Dat raad ik u niet aan,’ zei mevrouw D'Estival tegen Sainte Anne. ‘Nu zij ongeletterd is houdt zij van u en houdt u van haar. Maak haar niet geletterd of geleerd. Verandering is uit den boze. U hebt haar lief zoals zij is, laat het zo. Daar komt bij dat ik me nog een paar regels poëzie herinner - de enige die ik ooit heb gekend. Mijn oom de schoolmeester heeft ze me zo vaak laten opzeggen dat ik ze voor altijd in mijn hoofd heb. Maar het alfabet wou hij me niet leren, wat ik ook bad en smeekte. Hij zei: ‘Een vrouw die letters zou kennen, zou ook willen leren lezen; en wanneer zij dat zou kunnen, zou zij geheel op eigen kracht kunnen leren schrijven, en ik houd het op de woorden van een wijs man:
| |
| |
“Wanneer de vrouw zich thuis verveelt,
dat de man haar pen en inkt verheelt:
hij spreekt, híj schrijft, en 't is zíjn woord
dat men door d'eeuwen leest en hoort
Sainte Anne vond het leuk dat de oude schoolmeester Molière op die manier begrepen had. ‘Het maakt mij weinig uit,’ zei hij tot zijn aanstaande vrouw, ‘of je wel of niet kunt lezen. Waar ik wel aan hecht, is dat je die hersenschimmen en bijgelovigheden van je afzet. Het is denkbaar dat als wij overmorgen naar de kerk gaan of ervan terugkomen, jij een van die dingen ziet die je als een slecht voorteken beschouwt. Zou het niet afschuwelijk zijn, mijn, en ik durf zeggen ook jouw, geluk door zo'n toevallige ontmoeting vergiftigd te zien? Misschien zou het een diepe indruk maken en lang doorwerken, of zou het weer de kop opsteken wanneer jij opnieuw iets zou tegenkomen dat je ongerust maakte. Op die manier zou het sinistere “ding” niet het ongeluk hebben aangekondigd, maar het zou het ongeluk voortbrengen. Jij en ik, wij zullen zélf elkaar geluk brengen; al het andere is maar bangmakerij.’
Mademoiselle D'Estival antwoordde hem: ‘Ik beloof je: ik geloof voortaan alleen wat jij gelooft, en als jij niet gelooft in omgekeerde zoutvaatjes, gebroken spiegels en aan het aantal mensen met wie men aan tafel zit, dan is het klaar. Ik ben het al kwijt.’
‘Dat is nou voor mij een goed voorteken,’ zei Sainte Anne, die zo vrij was haar te omhelzen.
‘Rustig aan,’ zei haar moeder. ‘Het is zó overmorgen; je moet maar even wachten.’ Mademoiselle D'Estival dacht aan de situatie op het kerkhof, keek Sainte Anne aan en glimlachte.
De grote dag kwam, de dag waarvoor mevrouw D'Estival alle voorrechten van de huwelijksnacht en alle verrukkingen van de liefde bewaard wilde zien. Zij leidde haar dochter naar het altaar, en direct na de ceremonie omhelsde zij haar. Daarna
| |
| |
ging zij weg, zonder iets te zeggen. Nog éénmaal draaide zij zich om: ‘Adieu Babet!’
Voor de kerkdeur wachtte een rijtuig. Zij stapte erin en liet zich rechtstreeks naar Estival rijden.
De boerderij sloot die avond in zijn muren de gelukkige Babet en haar gelukkige echtgenoot. Een paar dagen later bracht Sainte Anne zijn bruid naar Auray om haar voor te stellen aan de twee vrienden, en om spoed te zetten achter de herstelwerkzaamheden van het oude landhuis zijner voorouders.
|
|