Mijnheer Sainte Anne
(1990)–Belle van Zuylen– Auteursrechtelijk beschermd3Bij het eerste daglicht ging Sainte Anne een wandeling maken door de velden, en daarna rustte hij in het park tot de klok hem riep voor het ontbijt. Zijn moeder merkte op dat hij sinds de vorige dag niet uit de kleren was geweest, en zij stelde een aantal vragen die hem in verlegenheid brachten. Dat is het gedrag dat met autoriteit beklede personen nogal eens vertonen: slechts vragen stellen. De antwoorden mogen nog zo leugenachtig zijn, de eerlijke ogen lichten de vrager uitvoerig in... Na het eten nam mevrouw De Sainte Anne haar zoon mee | |
[pagina 34]
| |
naar een hoekje in de tuin; het was er stil en zij wist zeker dat niemand hen hier kon horen of storen. ‘Denk maar niet dat er iets van wat er in je is omgegaan, mij is ontgaan,’ zei zij. ‘Ik had gehoopt dat een eerste beoordelingsfout niet zulke verregaande consequenties zou hebben en dat je je, nu je je voor langere tijd geplaatst zag tussen een ongecultiveerde geest en een gecultiveerde, tussen een ruwe, grove natuur en een door studie en beoefening van smaak harmonisch ontwikkeld talent, je ten slotte de juiste keuze zou doen. Ik dacht dat je, naarmate je mademoiselle D'Estival en mademoiselle De Rhedon meer zou zien, je minder met de een zou amuseren en je meer aan de ander zou hechten. Echter, het tegendeel geschiedt, en bij in gebreke blijven van je eigen vermogen tot oordelen, is het aan mij voor jou te beslissen wat er dient te gebeuren. Weet derhalve dat ik geen toestemming kan geven voor een verbintenis die Marie Blanche tot jouw schoonmoeder maakt en daardoor mijn kleinzonen de tuinman van de heer D'Estival tot overgrootvader geeft. Deze tuinman heeft zijn dochter aan zijn meester gegeven, en de dochter heeft deze voor haar zo beschamende overeenkomst naar waarde weten te schatten, want zij heeft lange tijd geheel tevreden met het lot van concubine geleefd, en dat zij als zodanig bekend stond, stoorde haar helemaal niet. Desalniettemin zijn de vader en de dochter, de tuinman en Marie Blanche, de meest fatsoenlijke vertegenwoordigers van hun soort, want het is maar al te bekend dat enkele van hun meest naaste bloedverwanten de benden hebben aangevoerd die onze kastelen in brand staken en onze velden verwoestten. De oom van Marie Blanche, woedend omdat zijn nicht een dame had willen zijn, zou haar man, de “seigneur”, de keel hebben afgesneden als hij de kans had gekregen, en híj was het die het kasteel van Estival in brand stak. Als ik je deze zinloze, uitzichtloze en bizarre neiging zou laten volgen, zou het niet lang duren of je zou, gezien de | |
[pagina 35]
| |
openlijke schande waarmee je omgeven zou zijn, deze desastreuze neiging vervloeken, mét het object van die neiging, én je te zwakke moeder die je ongeluk niet verhinderd zou hebben. Maar ik zal het verhinderen, dat verklaar ik bij deze; en je zult geen enkel gevaar lopen. Weet dus dat ik over een dergelijk huwelijk geen woord wil horen, en weet ook dat, als je me niet belooft het uit je hoofd te zetten, ik mademoiselle D'Estival de toegang tot het kasteel zal verbieden. Ik zou zelfs haar en haar moeder kunnen dwingen hun boerderij te verlaten, want je grootvader heeft aanspraken gemaakt op die boerderij en het hangt alleen van mij af of die aanspraken in rechten worden omgezet. Aangezien de moeder en de dochter absoluut geen geld hebben om een proces te kunnen voeren, zullen zij alleen maar opgelucht zijn de boerderij te kunnen opgeven voor een alternatief dat ik hun dan zal voorstellen.’ ‘De hemel beware me dat ik hun en u een dergelijk ongeluk zou aandoen!’ zei Sainte Anne. ‘Mij!’ zei mevrouw De Sainte Anne. ‘Wat bedoelt u, monsieur?’ ‘Madame, onrechtvaardig zijn is op zichzelf een groot ongeluk; maar het is een ongeluk dat dikwijls andere vormen van ongeluk aantrekt en met zich meesleurt; en over die andere vormen van ongeluk behoort men zich dan niet te beklagen.’ ‘Laten we je casuïstiek erbuiten houden,’ zei mevrouw De Sainte Anne. ‘Een andere keer zal ik wel weer kunnen luisteren naar de wijze lessen van mijn zoon. Op het ogenblik is het alleen nodig dat hij, de zoon, luistert naar een moeder die zolang hij ter wereld is, alleen aan hém heeft gedacht, aan zíjn fortuin en aan zíjn geluk.’ Sainte Anne boog het hoofd, maar het was hem niet mogelijk een woord van dankbaarheid over zijn lippen te krijgen. ‘Ik heb voldoende gezegd over mademoiselle D'Estival,’ ging mevrouw De Sainte Anne voort. ‘Nu mademoiselle De Rhedon. Zij is al heel lang voor je bestemd. Toen haar vader | |
[pagina 36]
| |
stervende was, vroeg hij mij de zorg voor haar op me te nemen, en hij uitte de wens dat zij mijn dochter zou worden. Zou ik kunnen weigeren een wens te vervullen die mij meer dan heilig is en die mijn hele leven beheerst?’Ga naar voetnoot* Sainte Anne zweeg, hoewel zijn moeder, die haar imposante en tegelijk pathetische toon had laten varen, duidelijk een antwoord verwachtte. Zijn stilzwijgen moest zoveel zeggen als: ‘Wanneer de inwilliging van die wens alleen van u afhankelijk zou zijn, wanneer ik er niet in betrokken was, zoudt u hem inderdaad als een dwingende verplichting kunnen beschouwen. Maar daar de kaarten zo liggen dat u niet méér kunt doen dan enige pressie op mij uitoefenen, reiken uw verplichtingen niet verder dan dát te doen, en derhalve kunt u ze vanaf dit moment beschouwen als te zijn voldaan.’ Mevrouw De Sainte Anne begon weer te spreken. ‘Ik heb verscheidene zeer geschikte kandidaten die zich eerder voor dit heel bijzondere meisje hebben aangediend, afgewezen. Haar vader heeft haar in zekere zin aan mij vermaakt. Heb ik niet, door de rechten over haar te aanvaarden, verplichtingen aangegaan?’ Sainte Anne onthield zich ook ditmaal van een antwoord. Na een ogenblik stilte stond hij langzaam op, maar zijn moeder dwong hem weer te gaan zitten. | |
[pagina 37]
| |
‘Ik bleef als weduwe achter toen ik eenentwintig was. De heer De Rhedon was nauwelijks ouder; een begaafd man: hij beschikte over gezond verstand, ambitie, savoir vivre en hij kón ook iets; maar het fortuin dat hij later verwierf, bezat hij toen nog op lange na niet. Ik zal je alle redenen die ik had kunnen hebben om op zijn verzoek in te gaan, besparen; ik vond dat ik voortaan geheel voor mijn zoon moest leven. De diep teleurgestelde heer De Rhedon beproefde elders de inwilliging van het verzoek dat ik had afgewezen. Zijn keuze, verhaast door het verdriet, vond niet veel instemming, en terecht. Hij had een veel beter huwelijk kunnen sluiten. Een van zijn bloedverwantes zou hem alle denkbare voordelen hebben geboden, maar hij trouwde met degene die zich het eerst aandiende; en het heeft mij altijd toegeschenen dat zijn dochter, wier vooruitzichten in haar kinderjaren zo achterbleven bij wat zij hadden moeten zijn, een soort recht had mij schadeloosstelling te vragen omdat ik er in zekere zin de oorzaak van was dat het fortuin haar niet begunstigd had, want - ik herhaal het - haar vader had veel béter kunnen trouwen.’ ‘Maar hemel!’ riep Sainte Anne uit. ‘Dan zou zij niet geboren zijn. Zij is de vrucht van die overhaaste vereniging; zij is evenzeer de dochter van haar moeder als van haar vader.’ ‘Bespaar me je logica,’ zei mevrouw De Sainte Anne uit de hoogte. ‘Mademoiselle De Rhedon heeft mij altijd zeer beziggehouden, ik heb een zwak voor haar en sinds vele jaren is het huwelijk tussen jou en haar het onderwerp van al mijn wensen; zij is knap, mooi, komt uit een uitstekende familie, is goed opgevoed en heel rijk. Ik mag haar graag en ik vind haar een passende partij; zo is dat. Als je niet wilt dat ik spijt krijg van alle opofferingen die ik je in zo overvloedige mate heb betoond, en als je niet wilt dat mijn tederheid verkeert in kilte en afweer, trouw je met haar.’ Mevrouw De Sainte Anne was inmiddels opgestaan en keek haar zoon al niet meer aan. Zij verwijderde zich en liet hem | |
[pagina 38]
| |
achter in een geestestoestand die onmogelijk valt te beschrijven. ‘Bespaar me je logica; laten we je casuïstiek erbuiten houden,’ herhaalde hij hardop. Maar hoewel datgene wat hem zojuist allemaal was gezegd hem kwaad maakte omdat er slechts bitterheid en rancune uit sprak, riep alles wat zijn moeder voor hem had gedaan gevoelens van erkentelijkheid op; hij voelde zich erdoor verplicht, was het niet tot dankbaarheid, dan toch tot respect. Honderd uiteenlopende vormen van ontroering maakten zich van hem meester: het ene ogenblik was hij bedroefd om het antwoord dat mademoiselle D'Estival hem de vorige dag níet had gegeven, want hij voelde zich onlosmakelijk met haar verbonden, niet bij machte zich terug te trekken; het volgende moment prees hij zich gelukkig dat hij nog vrij was zodat de mogelijkheid zijn moeder niet ongehoorzaam te zijn en geen verdriet te doen, nog open stond. Hij herinnerde zich de heer De Rhedon, vol aandacht en zorg voor haar die hij vroeger geadoreerd had. Op zijn achtendertigste was het een aantrekkelijke man; hoe moest hij niet zijn geweest toen hij vijfentwintig was! Het offer dat mevrouw De Sainte Anne indertijd had gebracht, haar bewijs van moederliefde, had ongetwijfeld zijn verdienstelijke kanten. ‘Maar,’ zei Sainte Anne na een moment van vertedering, ‘dit is geen offer aan de liefde geweest, het was een offer aan de moederlijke of persoonlijke ambitie. Trouwens, heb ik om het offer gevraagd? Moeder, waarom bent u niet gewoon met de heer De Rhedon getrouwd, en waarom laat u mij niet gewoon met mademoiselle D'Estival trouwen? Het kan bijna niet anders of uw liefde voor de amant was niet zo groot, en is het met de liefde voor uw zoon eigenlijk wel beter gesteld?’ Het avondeten liep al ten einde toen Sainte Anne aan tafel schoof. Gelukkig was er bezoek; zijn verontschuldigingen werden geaccepteerd, en hij had niet al te veel oplettende blikken van zijn moeder te verduren. Maar mademoiselle De Rhedon | |
[pagina 39]
| |
verschoot van kleur toen zij hem zag: zo bleek, was hij ziek? Hij stelde haar gerust; hij voelde zich goed, maar doordat hij een deel van de nacht met schrijven had doorgebracht in plaats van met slapen, was hij moe. ‘Ik heb mademoiselle De Kerber geantwoord,’ zei hij. ‘De zaak die u tegenover haar verdedigt, is heel belangrijk voor u,’ zei mademoiselle De Rhedon, ‘en het zal u weinig moeite kosten om uw nieuwe bekeerlinge in haar geloof te bevestigen. De hemel weet hoe slecht lezende vrouwen er in uw brief afkomen.’ ‘Als hij niet al weg was, zou ik hem u laten lezen,’ zei Sainte Anne. ‘Dit betekent dat er niets in staat wat voor goed opgevoede en behoorlijk ontwikkelde mensen beledigend of aanstootgevend kan zijn. Voor mij tellen niet de oorzaken, maar de resultaten. Als een vrouw schrander is, genereus en vriendelijk, dan is het van weinig belang of zij wel of niet kan lezen.’ Deze laatste woorden hadden voor mademoiselle De Rhedon én voor Sainte Anne een zeer bijzondere klank gekregen, want zij impliceerden veel en riepen veel op: uiterst levendige herinneringen vooral, en het gevolg was dat beiden bloosden, de een bij het spreken, de ander bij het luisteren. Mevrouw De Sainte Anne, die zag dat zij in een levendig gesprek gewikkeld waren, vleide zich met de gedachte dat zij niet vergeefs had gesproken. Tegen de avond besloot Sainte Anne zijn vriend Tonquedec te gaan opzoeken. De trouwe Herfrey - wij laten nu in het midden of hij een Gaulois was of niet - in ieder geval was hij een Breton van het beste soort, drager van verschillende eretekenen - had consigne Om tot de dageraad op Misillac te blijven, en dan naar het landgoed Sainte Anne te vertrekken, waar hij zijn meester zou vinden. Sainte Anne ging de plaats bezoeken waar de wieg van zijn voorvaderen had gestaan. In een van de bijgebouwen van een oud en vervallen kasteel | |
[pagina 40]
| |
dat schier tot ruïne was vergaan, woonde een boer met vrouw en zoon. De maan en schitterende sterren hadden de stappen van de reiziger verlicht, en juist toen hij bij het ijzeren hek van de ruïne aankwam, moest hun glans wijken voor de eerste vegen zonlicht. Hij veroorzaakte onrust op de boerderij. Niemand was nog op, en aangezien in ongelukkige tijden alles nu eenmaal wantrouwen opwekt, waren de bewoners bang. Maar toen hij zijn naam noemde, deden zij open; het waren tenslotte verwanten van Herfrey. Het bed dat voor hem werd opgemaakt was van slechte kwaliteit, maar men was er in geslaagd witte lakens op te diepen, en Sainte Anne, dubbel vermoeid van een vrij lange tocht na twee nachten waken, legde zich te ruste en sliep alsof hij liefde noch verdriet had gekend. De eerste gedachte bij het ontwaken gold de vriendin van zijn hart. Maar laten wij, lezers, op onze schreden terugkeren, teruggaan naar Misillac, en er, om precies te zijn, binnenkomen op het moment dat Sainte Anne vertrok. Mademoiselle De Rhedon zag hem vertrekken. Het kon best zijn dat hij alleen maar een wandeling ging maken. Misschien wilde hij naar mademoiselle D'Estival. Maar er was iets zwaars in zijn manier van lopen, de passen waren gelijkmatiger dan zij ze van hem kende, de houding ook meer gespannen dan gewoonlijk; kortom, er was iets, al was het nauwelijks te omschrijven, iets bijna ondefinieerbaars, dat bij mademoiselle De Rhedon het vermoeden deed rijzen dat hij op reis ging. En als zij er al niet geheel zeker van was, dan vreesde zij het toch op zijn minst. Toen hij door de laan liep, ging hij vrij dicht aan haar voorbij, zonder haar te zien. Zij maakte wat geluid, maar hij hoorde het niet, te veel in beslag genomen door zichzelf. Toen men hem bij het avondeten niet zag verschijnen, toonde mevrouw De Sainte Anne zich verbaasd, maar de bedienden meldden dat Herfrey het kasteel niet had verlaten, | |
[pagina 41]
| |
en dat stelde haar gerust. Mademoiselle De Rhedon werd er alleen maar nog ongeruster door, want dit kon betekenen dat hij alléén reisde, en dat 's nachts. Zij wendde erge hoofdpijn voor en zei dat zij naar bed ging. Herfrey wachtte haar in het voorbijgaan op, en op een onhandige manier, maar wel zo dat het kamermeisje niets merkte, gaf hij haar een brief. Mademoiselle De Rhedon liet weten dat zij niet gestoord wilde worden; zij maakte met trillende handen de brief open en las: ‘Ik vertrek, mijn lieve nicht en huisgenote, ik vertrek; ik moet wel. Mijn moeder beraamt boze plannen, plannen die ik op het ogenblik in geen enkel opzicht kan steunen. Ik ben er volstrekt zeker van dat u er niet van op de hoogte was, of dat u ze met onverschilligheid heeft beschouwd! Uw geringschatting, ook al zou ik die misschien niet verdiend hebben, zou mij minder verdriet doen dan té vleiende spijtbetuigingen. Mag ik mademoiselle D'Estival in uw hoede aanbevelen? Wees zo goed haar te zeggen dat zij zich over mij geen zorgen moet maken, dat ik een vriend ben gaan opzoeken en geen afscheid van haar heb kunnen nemen. Wanneer zij in staat zou zijn een brief te lezen, zou ik haar toch niet schrijven; slechts via u zal zij iets van mij horen. Twintig maal heb ik de pen ter hand genomen om mevrouw De Sainte Anne te schrijven, maar het wil niet; ik kan geen woord op papier krijgen. Vaarwel mijn mooi en lief nichtje, nichtje met het grote hart. Adieu.’ Zodra Herfrey de brief had overhandigd verliet hij zo snel hij kon het kasteel om naar de tuinman te gaan, zodat hij niet te vinden was toen mevrouw De Sainte Anne hem liet zoeken. Daar stond zij, alleen met alle vragen die zij hem had willen stellen. De volgende dag vertrok ook Herfrey; bij de tuinman liet hij een boodschap achter voor mevrouw De Sainte Anne: haar zoon ging een vriend op zoeken en bleef een paar dagen weg. Dat was alles. Daar moest zij het mee doen. | |
[pagina 42]
| |
Het had weinig gescheeld of mevrouw De Sainte Anne had in haar woede mademoiselle D'Estival laten weten dat zij geen voet meer in het kasteel mocht zetten, en zij zou het gedaan hebben zonder ook maar in enig opzicht rekening te houden met het verdriet en de onwetendheid van het meisje, ware het niet dat zij gevreesd had door een dergelijk verbod mademoiselle De Rhedon haar woede te verraden, en ook de passie van haar zoon prijs te geven. Zij wist bovendien maar al te goed dat naarmate zij mademoiselle D'Estival dieper zou vernederen, de liefde van haar zoon voor het meisje zou groeien. Juist dan zou die liefde zo sterk kunnen worden, dat zij geen enkele autoriteit meer zou erkennen; die liefde zou van haar rebellie een heilige plicht maken, en door niets meer te stuiten zijn. Zij beperkte derhalve haar wraak tot het aan de dag leggen van een extreme kilheid, en zij vleide zich met de gedachte dat zij mademoiselle D'Estival, zonder haar nu direct de toegang tot het huis te ontzeggen, op die manier buiten de deur zou houden. Maar mademoiselle D'Estival vatte sympathie op voor mademoiselle De Rhedon, die op haar beurt genegenheid toonde voor het flinke en sympathieke meisje met haar ongelukkige achtergrond. Bovendien hield mademoiselle De Rhedon zich voortdurend voor: ‘Sainte Anne heeft mij mademoiselle D'Estival aanbevolen en toevertrouwd. Ik kan hem op geen andere manier welgevallig zijn dan door háár die hij misschien verkiest boven mij, goed te behandelen.’ ‘Misschien’ zei zij, want uit het briefje van Sainte Anne had zij opgemaakt dat er voor hem een obstakel was om haar hand te vragen; zij zag alleen niet dat dit obstakel mademoiselle D'Estival zelf was. Het zou te ver gaan mademoiselle De Rhedon ijdel te noemen, maar van haar kwaliteiten was zij zich terdege bewust, en zij zag heel goed dat mevrouw De Sainte Anne mademoiselle D'Estival niet tot schoondochter wilde. Overigens moet worden gezegd dat, waar de liefde sterk is in het creëren van onge- | |
[pagina 43]
| |
motiveerde angsten, zij nog vruchtbaarder is in het begaan van zoete dwalingen. |
|