| |
Zevende toneel.
osman, elfrid, marcius.
Geleid door mijne plichten,
Wier heilig recht ik voel, doe ik mijn wrokzucht zwichten.
Tot hier toe, Marcius! heb ik uw trouw verdacht,
Uw deugden schaars beloond, noch na waardij geacht;
Thans ziet mijn hart zijn feil; wil mij dien hoon vergeeven!
Bestier mij door uw' raad - wil voor uw' Koning leeven!..
Wat rang verkiest uw hart te voeren, bij den throon?...
Alléén dien rang dat ik mijn' Vorst mijn trouw betoon!
Nooit dreef mijne eerzucht mij tot schitterende rangen.
Mijn' ijver doelde alléén op uw en 's volks belangen,
Mijn hart waar steeds voldaan, zoo ras mijn trouwen raad
Den Koning hadt gediend, tot heil van volk en staat.
Behoud uwe ampten, Vorst! doch, doet mij de eer verwerven,
| |
| |
Om amptloos, als uw' vriend - uw' onderdaan te sterven!
Bedien u van mijn' raad, daar hij u dienstig schijn,
En laat uw gunst - 's volks heil - mijn dienstbeloning zijn!
Zie daar de schittrendste eer die ik verlang op aarde!
elfrid, schielijk, met vuur.
ô, Koning ! ken 's mans waarde!
Hij waar 't die mij weêrhieldt, toen mijne ontzinde hand,
U schier den strafbren dolk hadt in het hart geplant!
'K verborg des edlen's naam, toen gij dien wilde ontdekken;
Thans noem ik hem vol vreugd….
Dit moet geen' aandacht wekken!
Ik raade u als 't mijn plicht aan 't hart eens vriends geboodt;
Hij die zijn plicht betracht is goed, maar nimmer groot!
Ik bloos.. Prins Elfrid! ja, uw taal maakt me ongeduldig!.
Is 't mooglijk!... Hemel!... hoe?.. 'k ben hem mijn leeven schuldig,
Hem, die ik heb verdagt van ontrouw en verraad,
Wiens deugd ik heb getergd - wiens raad ik heb versmaad!..
Hem omhelzende.
ô Grijsaart! grooter dan uw' Koning op den zetel!..
Vergeef - vergeef uw' vorst zijn onrecht, zoo vermetel!..
| |
| |
Wees niet mijn' onderdaan; neen, wees mijn' Vader!.... vriend!
Uw deugd - uwe achtbre deugd heeft zulk een' naam verdiend!...
(Hij neemt een gouden keten van zijne borst, en hangt denzelven aan den hals van Marcius.)
Gij eischt geen' loon?… doch draag, als redder van mijn leeven,
Dit sieraad, door de hand der vriendschap u gegeeven!..
knielende.
Goden! 'k kniel voor zulk een deugd op aard!
Als Osman vorstlijk denkt, is hij dien eerbied waard:
Wilt, dag aan dag, zijn heil - 'tgeluk des volks vermeeren!
Leert hem rechtvaardig - leert hem glorierijk regeeren;
Op dat de onstervlijkheid zijn naam in zegen roem',
En 't nagedacht hem de eer - 't sieraad der vorsten noem'!..
Rijs op! mijn hart bezwijkt voor zulk een vreugdvervoering!..
Neen; nimmer voelde uw' vriend een blijder geest ontroering -
Uw taal, de taal eens gods! - giet zegen in mijn borst,
Zij loutert iedre plek, door boezemsmart bemorst! -
Hoe glansrijk gloort de deugd, als we, in eens aardlings trekken,
Een' grijzen hemelling - een blinkend god ontdekken!..
| |
| |
ô, Persiaan! uw heil wordt door mijn heil gegrond;
lk wil uw' vader zijn, daar ik een' vader vond!...
(Marcius bij de hand neemende)
Verzel mij! 't is reeds laat; dan, eer wij kunnen scheiden;
Moet ik mijn' grijzen vriend bij mijne gaê geleiden;
Haar hart deelt warm in 't lot der vriendschap en der min!
(tegen Elfrid.)
Gij ook, mijn jonge vriend! koom groet mijn gemalin!
Wij volgen!.. Hemel! wil dit vorstlijk hart bewaaken,
En 't rijk, door 's Konings deugd, volmaakt gelukkig maaken!
EINDE VAN HET VIERDE BEDRIJF.
|
|