Osman en Ophelia(1790)–Maria van Zuylekom– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Vyfde toneel. ophelia, elane. ophelia, Elfrid naaröogende. Gaa, edel, deugdzaam Prins!..gaa, Koninglijke ziel! Verheven stervling! waard dat ieder voor u kniel!.. (zij zucht) tegen Elane. Verstaat uw hart de taal van edle stervelingen?... elane. Vorstin! Prins Elfrids taal kon mij, voor 't minst, doordringen, Zijn oog, dat grootheid merkt, merkt tevens menschlijkheid, Zijn deernis met Therese is waare majesteit. - Nooit zag ik zoo veel deugd aan zoo veel schoonheid paaren - Wat Vorst kan, op den throon, een' Elfrid evenaaren?.. ophelia, haar invallende. Ach! dierbre hartvriendin! vervolg zijn lofspraak niet; Gij weet wat mij mijn' plicht - wat mij mijn rust gebied?.. Op haar' boezem wijzende. Dáár woont het edel beeld, voor ieders oog verborgen, Dáár leeft die reine ziel, tot 's waerelds jongsten morgen!.. Hoe vrolijk dronk mijn borst elk woord des dierbren in!.. Hoe dreef in 't manlijk oog en tederheid - en min!... [pagina 71] [p. 71] Ach!.. laat ik zwijgen - laat ik zuchten.. laat ik lijden, Een ras gewenschte dood zal mij van smart bevrijden!.. ná eene wijle zwijgens. Ik moet mijn' plicht voldoen; als Osman deugdzaam is, Heeft hij het eerste recht op mijne erkentenis! Mijn vriendschap niet mijn min! - ik kan mijn hart niet dwingen, Verzacht, zoo veel zij kan, des Konings folteringen!.. Ik moet gehoorzaam zijn. - Mijn lot is bitter - wrang, Dan, Osman is mijn gaê; ik eer dit staatsbelang.... Gaan wij, Elane! ik kan den Koning niet verbeiden; Mijn hart, te veel geschokt, zou ligt zich zelf misleiden. - 'k Moet Elfrid - mijn Gemaal - noch Marcius thans zien; Ik bloos, doch, 'k moet dit uur hun aller oog ontvliên. - Geleid me in mijn vertrek! Ik voel mijn kracht bezwijken; Mijn ziel eischt rust, vriendin! doe haar uw zorgen blijken: Bestuur mij door uw' raad - uw' raad kwam nooit te spaê, Betreur het bittre lot van uwe Ophelia!... Haare handen (te zaamen gevouwen) opheffende. ô, Goden! waarom hebt gij me een gevoel gegeeven, Dat mijne ziel verheugt, doch mij als mensch doet beeven?.. Waaröm heeft uwe macht mij tot geen stulp geschikt, Mij op een throon geplaatst, daar mijne min voor schrikt?.. Is niet een beete broods genoeg voor onze nooden, Zoo ras 't ons door de hand der min wordt aangeboden?.. De herderin in 't veld, daar zij haar' lievling kuscht, Smaakt meerder heil dan ik; haar liefde is al haar lust!... [pagina 72] [p. 72] Wij rijksvorstinnen.. ach! mijn hart gruuwt voor die woorden!... Wij zien, reeds in de wieg, ons heil en rust vermoorden!.. Tegen Elane, ná eene wijle zwijgens. Elane! ik kan niet meer!.. Ik wil mijn' plicht voldoen, Maar uwe deugd, Vriendin! moet mijne deugd behoên!... elane. Ach! stelp uw rouw, Vorstin! Elane voelt uw lijden!.. Verlaaten wij deez zaal. - Wil uwe drift bestrijden!... Uw deugd worde eens beloond! - De God der liefde ziet Uw wrange traanen aan; hij haat zijn lievling niet! - Zij gaan langs eene zijdeur binnen. Vorige Volgende