| |
| |
| |
Vierde toneel.
ophelia, elane .therese, osman, elfrid.
Hoe? Mevrouw! wat zal dit weezen?...
Ik sidder! heeft uw wrok mij weêr dien dienst beweezen?..
tegen Elfrid.
Vlieg, Prins! Vlieg haar ter hulp!... ik beef!... Ach lieveling!...
(Elfrid doet poging om Ophelia bijtebrengen; middelerwijl gaat Osman naar de deur en sluit dezelven van binnen toe. Therese leunt, in eene verwilderde houding, tegen den muur, en ziet hen allen met een tekenend zwijgen aan.)
ophelia, haare oogen openende.
Ach! wie herroept mijn ziel, uit haar verheven kring?...
| |
| |
tegen Elfrid.
Wijk, wijk, Prins Elfrid! gaa, ontvlucht deez woedende oorden,
Of sterf door de eigen hand die uwe nicht durft moorden!..
Osman, ziende.
Ontaarte wreedaart! wat heeft u de vrouw misdaan,
Die gij uw gaede noemt?... koom! laat - laat mij vergaan;
Doorboor dit schuldeloos hart, en laaten uw' slavinnen,
Die gij tot monsters maakt, u meer dan ik beminnen!...
Koom van uw dooling weêr, Mevrouw! 't geen is geschied,
Wijt dit alleen Therese en aan den Koning niet;
Herstel u! 'k won zijn hart - zijn vorstlijk harte weder,
Hij is uwe achting waard, - hij mint u rein en teder!..
Ja, mijn dierbre! uw' Osman eert zijn gaê,
Hij acht u meer dan ooit, hij mint Ophelia!...
ophelia, Elane in onmacht ziende.
Helaas! die tedre maagd bezweek door mijne plaagen!..
tegen Elfrid.
ô! Help haar - wil voor haar, ik bid u, zorge draagen!...
Elfrid staat Elane bij, gelijk hij Ophelia gedaan heeft.
| |
| |
Is mijn vorstin reeds dood?
Ik leef - leef ook vriendin!
tegen Therese.
Die de onschuld moorden durft, ook gij zijt nog in 't leeven?..
Is oorzaak van al 't geen hier is misdreeven;
Uw gae - die engel! - door haar taal getergd - gehoond,
Hadt mooglijk deeze wrede ook nog bij u verschoond;
Maar ik, getuige van haar trotsche lasteringen,
Moet, als eene onderdaane, op haar verwijdring dringen!...
Gevloekte! ontvlucht mijn hof, en beef voor mijne wraak!
therese, tegen Osman, met de volle houding des wanhoops.
Lafhartge vorst! uw woede is mij een waar vermaak!..
Verzaker uwer trouw! - Verwijfde zonder zeden!
Ontmenschte Koning, die uwe eeden durft vertreden!..
Gij, gij zijt oorzaak van die hel, die in mij woedt;
| |
| |
Gij hebt mijn rust geroofd - gij hebt mijn min gevoed,
Een min die ik verfoei - die 'k eeuwig zal verfoeïen,
Die 't loeïend blikzem vuur, bezwaveld, moet' verschroeïen!..
'kWaar deugdzaam, eer uw hart - uwhart vól laag bedrog,
Mij aan mijn plicht ontrok; ik waar dit mooglijk nog,
Hadt niet uw veinzerij, op nieuw, mij hoop gegeeven,
Dat ik, door u vereerd, als rijksvorstin zou leeven!...
Met een bittre glimplach.
Koom, wees voldaan, Barbaar! geniet uw zegenpraal,
Een weêrloos meisjen beeft noch siddert voor uw staal;
Stoot toe!.. doorboor dit hart - dit hart dat de onschuld kende,
Eer gij, verradersch Vorst! uw liefde tot mij wendde!...
'k Vervloek u!... Zie dat hel en hemel u vervloekt!
Dat gij, bij 't stervensuur, vergeefs naar uitkomst zoekt!
Voel dat uw laatste gil, als gij natuur ziet wijken,
Nog zuchtende om Therese, u nimmer troost doe blijken!..
Dat 's hemels straf u volg, bij elken snoden tred,
Die uw' onzekre voet, op 't vlak der schepping zet',
En... Goden! hoort mijn beê!.. dat alle uwe onderzaaten,
U, als een snoode pest, in uwen ramp verlaaten!...
Zwijg, Tiran! ik vrees uw lijfwacht niet,
Mijn hart is boven u, in spijt van mijn verdriet!...
| |
| |
(Zij treedt schielijk naar de tafel en drinkt den beker met vergif.)
Dit gif bepaalt mijn lot! verächtlijk' eedverbreeker!
't Waar voor uw gaê bestemd! Wees nu, durft gij? haar wreeker!
Mijn oog vlamde op uw' echt!.. genoeg; genoeg, tiran!
Gij ziet dat een Therese uw lafheid trotschen kan;
Zij vliegt in haaren dood!... roem op uw zegenpraalen,
Ik sterf! maar zal mijn vloek, zelfs in de hel, herhaalen!..
(Zij gaat schielijk weg, en allen oogen haar, roereloos door schrik, een geruimen tijd ná.)
|
|