Mijn tedre kracht bezwijkt, voor zóó. Voor zóó veel nooden!...
En zóó onschuldig!... Ach!... Osman!...
(Zij bezwijmt weder.)
elane, met de bitterste droefheid.
Beklaaglijk kroonrecht!.. welk een lot voor zulk een vrouw!..
Het sieraad haarer kunne is, als zij sterft, gestorven!..
(Na eene wijle zwijgens, waarin zij Ophelia met traanen aanziet.)
Ja, sterf, mijn hartvriendin! dan is uw rust verworven!..
Uw ziel - uw reine ziel is niet geschikt voor de aard,
Haar blijve, in edler kring, een edler lot bewaard!
ô, Mocht Elane, daar ze Ophelia ziet sneeven,
In haar bekleumden arm, haar adem wedergeeven!....
Zij omhelst de bezwijmde.
Ontwaak.. ontwaak nog ééns,. nog ééns, ô Engelin!
Zie mij nog éénmaal aan, en slaap dan stoorloos in!..
Zij bezwijmt aan de zijde van Ophelia. (Het toneel is, eenige oogenblikken, stil - men ziet de bezweeken vrouwen, soms eene kleene stuiptrekkende beweging maaken.)