| |
| |
| |
Vyfde toneel.
osman, ophelia, therese, elane. Edellieden en Jongkvrouwen, Arrax met de lyfwachten, in het verschiet.
'k Verheug mij dat uw hart ons weder is gegeeven.
Wil met Ophelia in zuivre vriendschap leeven,
En, wees verzekerd dat mijn dierbre gemalin
Uw zachte - groote ziel aan haar slavin gedenken?
Zal zij me, als een vriendin, haare onderscheiding schenken?
Ontvang mijn trouwe dienst, door nedrigheid geleid -
Door eerbied aangespoord - voor héél eene eeuwigheid!
Ontvang, op uwe beurt, mijn vriendschap, mijne waarde!
Dat niets dien band ontsnoer', zoo lang wij zijn op aarde.
Aanvaar, naast Osman, in mijn hart, als hartvriendin,
Een plaats uw teêrheid waard, geloov dat 'k u bemin!...
Mevrouw! wat gunstbewijs!
(Zacht.)
| |
| |
tegen Osman.
Hoe toont Therese u best haar zuivre dankbetoning!..
Mijn wenschen zijn voldaan!.. het uur waar naar ik haak
Is reeds gekoomen; door uw vriendschap.
tegen Ophelia.
Ach! kon, gelijk ik wensch, mijn hart zijn' eerbied toonen,
zacht.
ophelia, met de vólle houding der grootheid.
De scepters wijken, als mijn oog een weezen groet,
Wiens ziel, op grootschen toon, het zacht der vriendschap voedt;
Mij dunkt, niets kan den mensch verheevner vreugde schenken,
Dan dat zijn ziel, met warmte, aan een vriendin kan denken;
Dit denkbeeld heft ons boven 't peil der menschlijkheid,
En geeft aan 't deugdzaam hart de hoogste majesteit!...
Geliefde, tedre Gaê!... bevallige eer der vrouwen!
Goôn! mag ik zoo veel deugd, als hartvriendinne aan schouwen!.....
| |
| |
(Zijn oog op het papier slaande, dat Elfrid in het voorige toneel heeft laaten vallen.)
Aan wie behoort die brief?...
Therese neemt het papier op; en, ziende dat het geen' brief, maar open is, stelt zij het den Koning ter hand.)
Het is geen' brief, geenzins;
't Is slechts een los papier, dat schijnt verlooren, Prins!
het zelve aanneemende, opent het en leest zacht. Men bemerkt, dat hij onder het leezen, zomtijds zijn hoofd schudt, en Ophelia, van ter zijde, aanziet. Het Toneel is, geduurende die leezing, stil. De Koning wenkt den Hoofdman zijner Lijfwacht, welken hij iet influistert; deeze 'vertrekt en Osman bergt het papier in zijn' zak, waarna hij, op den voorigen toon, schoon eenigzins gedwongen, tegen Ophelia en Therese vervolgt.
'k Heb altijd eerbied voor de vriendschap kunnen voeden,
Zij is iet heiligs, schoon zeer schaars in tegenspoeden!..
tegen Ophelia.
Wat meent, mijn waarde! is het sieraad eener vrouw?...
De kuischheid de eer - de deugd de plicht - de Huwlijkstrouw!
| |
| |
Wat straf verdient hij die een braave vrouw durft hoonen?
ophelia, met de eigen nádruk.
Dat hem 's lands wetten hun gestrengste straf vertoonen!..
Ik denk als gij, geliefde! en hoop aan 't gantsch heeläl
Te toonen, hoe mijn macht die schenners straffen zal!
't Is wenschlijk dat de Goôn, rechtvaardig in hun daaden,
't Hoofd eens verleiders met hun donders overlaaden.
Dan, hoe dit weezen moog'; als ooit mijn rijksgebied,
Zulk ondier in den kring van zijne burgers ziet,
Al waar 't mijn eigen zoon!... mijn wraak zal hen doen sterven,
Zijn rang zou nooit genade of gunst van mij verwerven!..
Is dit mijn plicht, Mevrouw?... toont mij de waarheid niet,
Dat ik hem straffen moet?....
't Is de eer die 't u gebiedt!
Een Vorst, die vorstlijk denkt, moet voor 's volks rechten waaken,
Een strenge rechter zijn, als zij hun' plicht verzaaken!
Zij spreekt zijn vonnis uit!
tegen Ophelia.
Mijn gaêde doet mij recht.
| |
| |
Haar uitspraak heeft, naar eisch, dier boozen lot beslecht!..
(Hier verschijnt elfrid, geleid door arrax, en gevolgt door eenige lijfwachten.)
|
|