Osman en Ophelia
(1790)–Maria van Zuylekom– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
elfrid het hoofd opbeurende.
'k Smeek van de Goôn 't vermoogen
Der sterkte, voor een hart dat duldloos zwoegt en lijdt,
Een hart dat met de stem der wraak en teêrheid strijdt!...
'k Kwam hier, om in de schaâuw der lommerrijke boomen,
Een rust te vinden die mijne onrust in kon toomen!....
Na een wijle zwijgens.
Ach! Waartoe zulks ontveinsd?. Mijn, Marcius! mijn Vriend;
Uw Elfrid hadt....
Hij zwijgt plotslings stil.
marcius, met nadruk.
Vaar voort.'
elfrid.
Bijkans uw' haat verdiend!...
Mijn ziel leedt om het leed dat hier de deugd moet lijden!
Zij vloekte Osman en zwoer zijn gaede te bevrijden.
'k Zag, met verschrikking, haare en mijne rampen naar;
De wanhoop.... Ach! mijn vriend!... Schier wierdt ik Moordenaar!
Mijn dolk was reeds gewet, en doelde op 's Konings leven,
Hij....
marcius, met eene houding vol verontwaardiging.
Grouwel!....
elfrid.
ô! Vrees niets; ik ben u weêrgegeeven!...
Mijn hart erkent zijn feil. - Mijn wanhoop is bedaard,
Mijn hand is onbevlekt.. Ik ben uwe achting waard!
| |
[pagina 35]
| |
Ik voel een zachter drift - een edler drift mij streelen;
En zal mijn liefde en wraak den hemel aanbeveelen.
marcius, met al den deelneemenden ernst van een eerlijk man.
Is 't mooglijk, waardig Prins! zoude ooit uw vorstlijk hart
Een bloden moorder zijn, schoon de allerwrangste smart
De hoogste tegenspoed, dat hart op 't hevigst drukken?
Wat zou 't u baaten als ge uw wenschen zaagt gelukken?
Wat zoudt gij winnen als ge Osman het licht ontnaamt?..
Is 't mooglijk! hadt uw hart... uw hart!.. dat plan beraamd?..
Ik sidder... 'k ben ontroerd en dank de algoede Goden,
Door wien mijn' Elfrid is aan dit gevaar ontvloden!....
Neen, edel - dierbaar Prins! hoe wrang uw smart ook schijn,
Wil nimmer moorder - wil een deugdzaam stervling zijn!
Een schuldloos hart klopt vrij en schenkt altijd vernoeging;
De hel is minder wreed dan een geweetens wroeging!...
Helaas! waar vondt gij rust, bij 't draagen eener kroon
Als ze U, met 's Vorsten bloed bemorst, wierdt aangeboôn?..
Zoudt ge ooit Ophelia als Gaede kunnen minnen?
Bragt iedre omhelzing U uw wandaad niet te binnen?
Zoude, op een Vorstlijk dons, de wroeging uwer ziel
U niet herinren dat uw' Koning door u viel?....
Mijn oog schreit zeldzaam; dan, mijn' Elfrid! zie deez traanen,
En laat ze een' edlen weg in uwen boezem baanen!
't Zijn traanen van gevoel en vriendschap, tot uw heil!
Leef als 't een Vorst betaamt! Heb nooit uw driften veil
| |
[pagina 36]
| |
Voor eene wanhoop, zelfs verachtlijk in de dieren.
Laat reden - eer en plicht uw edel hart bestieren;
Of voedt dat eedle hart geen waare grootheid meer?....
Op zijne borst wijzende.
Wel! - Stoot uw' Marcius dan voor uw voeten neêr,
Dan zal mijn grijze kruin - dit hart, aan U gegeeven,
De wandaad van mijn vriend niet zuchtende overleeven!....
elfrid, vol aandoening.
Mijn', Marcius! Helaas!... getrouwe - grijze vriend!
Heeft mijn vervoering dit gestreng verwijt verdiend?....
Uw taal is wreed!.. Wisch af die traanen, die mij hoonen!
Omhels mij!... Ziet gij mij geen waar berouw betoonen?..
Ik zweer u bij de goôn, getuigen onzer daên;
'k Zal nooit, wat ook gebeur', naar 's Konings leven staan!...
Moet ik Ophelia zien lijden - eeuwig derven;
'k Zal mij getroosten, maar - éénstondig met haar sterven!
Stel u te vreê, mijn vriend! verlaat u op mijn woord;
Nooit heeft een strafbre daad mijn teder hart bekoord;
En, week dit zwakke hart ééns van zijn plicht; 't waar liefde,
't Waar deernis voor een vrouw, wier rampen mij doorgriefde.
Die't van zijn' plichten bragt; dan, vriendschap - grootheid - eer
Herneemen, op hun beurt, hunne eerste werking weêr!
Nogmaals, wees nu gerust!.. gaan wij den Koning groeten,
Hij is in deeze tuin?
marcius.
Neen! wacht u hem te ontmoeten;
| |
[pagina 37]
| |
Wij beiden zijn ontroerd, - Gij weet dat hij ons haat,
De druk - de trek der smart toont zich op ons gelaat;
Dit zou bij snoodaarts, die hem overal verzellen,
Ligt iet, ons beide onwaard, iet strafbaars onderstellen.
En, ô mijn Prins! één woord - één schaduw kan volstaan,
Om ons met 's Konings haat, gij weet dit, te overlaên;
Osman is veel te zwak, om vrienden te onderscheiden,
Hij laat zich door een' drom lafharte vleiërs leiden;
Hij is wantrouwend - ook de hoogste onnozelheid
Vindt, als hij haar verdenkt, een bitter lot bereid! −
Wisch uwe traanen af - vertoon een vrolijk weezen;
Laat een gerust gewisse ons beider smart geneezen,
En gaan wij, meer bedaard dan nu, den Koning zien;
Om hem, hoe hij ook feile, een eerlijk hart te biên....
(Eenige lijfwachten en bediendens verschijnen van verre.)
De Vorst genaakt deez plaats; ik zie zijn wacht verschijnen.
Verzel mij! - Doe den druk van uw gelaat verdwijnen,
Toon u niet treurig, nu uw ziel haar plicht bemint!...
Koom, waarde Prins! houd moed!....
elfrid.
Ik volg u, edel Vrind!
(Elfrid geeft zijne hand aan Marcius; zij gaan langs de linkerzijde des Toneels binnen. - In het weggaan, trekt Elfrid zijn zakdoek uit, om zijn gelaat aftewisschen, waardoor een gevouwen papier uit zijn zak valt, het welk hij niet gewaar wordt, en op het Toneel blijft liggen.)
|
|