Osman en Ophelia
(1790)–Maria van Zuylekom– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
Hij kent Thereses haat; misschien vreest hij voor mij,
En ducht dat haare wrok - haar trotsche jalouzij,
Als zij ten hoof verschijnt, ons zal tot nadeel weezen;
Dan, mijne Ophelia zal haare wraak geneezen.
Deeze edle badt mij zelf dat ik die trotsche vrouw
In aanzien, haar ter vreugd, terstond herstellen zou.
Goôn! mogt der vriendschaps band dier vrouwenhart verbinden,
Gij zoudt, voor zoo veel gunst, mijn hart erkennend vinden!
De glans van Schepter Throon noch Staat behaagt mij niet,
Als steeds de zachte rust van mijne zijde vlied.
Mijn Rijk bloeit in den Vrêde. Ik zie mijne onderzaaten,
Erkennend voor mijn zorg, zich op die zorg verlaaten;
Zij zijn gelukkig elk is met zijn lot te vreên;
En, ik?... ik ben omringd door wederwaerdigheên!
Wil, Hemel! aan mijn huis de kalmte wedergeeven;
Vereen dier vrouwen hart, en 'k zal gelukkig leeven!
|
|