Osman en Ophelia(1790)–Maria van Zuylekom– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Vierde tooneel. murat, van eene zijdeur uitkomende, en rond ziende. Waar toeft Therese?... Na een weinig zwijgens. In 't eind zal dan mijn wensch gelukken, 'k Zal Osman zijne kroon, op 't onverwachtst ontrukken!... Dees nacht - geduchte nacht! - misleid de hoop mij niet, Vel ik den zwakken vorst, en voer het hoog gebied! Therese, door de wraak der jalouzij gedreeven, Woedt, schoone Ophelia! moorddadig op uw leeven; Zij ziet des Konings echt met nijdige oogen aan!... Zachter. Dan, 'k zal, door mijn gevlei, dat monster doen vergaan! Zoude ik met haar den throon in Persiën bekleeden? Neen; met Ophelia wil ik ten rijksthroon treeden. 'k Ontveins mijn liefde een poos, om, met gewisser slag, Te toonen wat mijn moed, door min bestuurd, vermag. Therese waant dat zij mijn liefde deedt ontbranden; Ik laat haar in dien waan, en heb haar hart in handen. Die droom van grootheid, die die wreede streelt en vleid, Verzekert mijn geluk - en haar rampzaligheid! Zij nadert! Vorige Volgende