Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
[pagina 429]
| |
Nawoord
| |
[pagina 431]
| |
1. Nationale portrettengalerijenIn 1973 was er maar één criticus die De chauffeur verveelt zich als een geval van nieuw experimenteel proza zonder meer opvatte. Anderen gaven een genuanceerder beeld van de positie van Krols werk ten opzichte van dat van tijdgenoten: Krol handhaaft, schreven zij, bij het vernieuwen van de roman allerlei kenmerken van de traditionele roman, en zijn vernieuwing onderscheidt zich door een persoonlijke inzet.Ga naar voetnoot1 Hangen zij hem op de portrettententoonstelling van Nederlandse schrijvers al in de zaal met experimentelen, dan toch wel vlak bij de deur; liever echter, zo is de teneur, op een opvallende plaats in de zaal met persoonlijk essayerende prozaschrijvers. Sinds de profilering van het proza in De Revisor is Krols positie nog duidelijker geworden. Samen met die van Willem Brakman wordt zijn naam in allerlei overzichten omstreeks 1980 genoemd als die van een oudere schrijver wiens pogingen om verbeelding en werkelijkheid nauw op elkaar betrokken te laten zijn, verwant zijn aan die van jongere schrijvers als Doeschka Meijsing, Nicolaas Matsier, Dirk Ayelt Kooiman.Ga naar voetnoot2 Op de portrettententoonstelling hangt Krol nu als voorloper in de Revisor-zaal. Of, in de woorden van De Moor: ‘Vooral in de context van het in de jaren zeventig belangrijke literaire tijdschrift De Revisor komt Krols bezonnen werk goed tot zijn recht.’Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 432]
| |
In de drie hoofdstromingen die De Moor onderscheidt in het proza in de jaren zestig (en vervolgens ook in de jaren zeventig), krijgt Krol derhalve geen plaats bij realisten of experimentelen. Binnen de stroming van hen die verbeelding en werkelijkheid nauw op elkaar betrokken willen laten zijn, vormt hij samen met Andreas Burnier de categorie auteurs van ideeënromans. Anderen bij wie De Moor de relatie tussen verbeelding en werkelijkheid essentieel acht, zijn Brakman en, in zekere zin, Hugo Raes, Jacques Hamelink en Jeroen Brouwers.Ga naar voetnoot1 Auteurs als Sybren Polet, Jacq Firmin Vogelaar en Lidy van Marissing figureren bij hem als vertegenwoordigers van het experimentele, op grond van de titel van Polets bloemlezing ‘ander’ genoemde proza.Ga naar voetnoot2 Ook wanneer in een beschouwing het proza uit De Revisor centraal staat - zoals in Peeters’ nawoord bij een bloemlezing met verhalen uit dit tijdschrift - komt Krol ter sprake. Zijn verwantschap met Doeschka Meijsing en Patrizio Canaponi (die ‘het contact met de werkelijkheid aan[brengen] via de omweg van de verbeelding en [...] er daardoor in [slagen] soms iets van belang over een grotere werkelijkheid te zeggen’) is volgens Peeters te vergelijken met die van, opnieuw, Brakman en ook van Maarten ’t Hart, F.B. Hotz en Ethel Portnoy.Ga naar voetnoot3 De Rover tenslotte noemt als oudere verwanten van de Revisor-schrijvers: Krol, Brakman en de nog oudere F.C. Terborgh. Net als De Moor plaatst hij deze auteurs in het grensgebied van verbeelding en werkelijkheid; daarnaast is hun ruime aandacht voor het belang | |
[pagina 433]
| |
van de vorm voor hem een criterium, waarmee zij zich van bij voorbeeld realisten onderscheiden. De bijzondere positie van Krol blijkt volgens De Rover hieruit dat hij onder deze auteurs degene is die zich het meest met montage-technieken bezighoudt; zonder ideologische verwantschap overigens met auteurs als Vogelaar en Van Marissing, die dit procédé ook toepassen.Ga naar voetnoot1 Een grensganger dus, ook voor hem. Kenmerkend voor deze grenspositie is Krols plaats in de overzichten in Het literair klimaat 1970-1985. In vijf ervan komt zijn naam voor: in het algemene overzicht door Schouten, in dat van de essayistiek door Kruithof, in dat van het columnisme door Matsier, bij Offermans in het overzicht van het experimentele proza en bij Van Deel in dat van de generatie die tussen de wal van de grote namen van de jaren zestig en het schip van de aandacht vragende debutanten van de jaren zeventig dreigde te raken.Ga naar voetnoot2 Veel nieuws levert deze vijfvoudige aandacht niet op. Zo is Krol slachtoffer van zijn grenspositie, wanneer Kruithof en Matsier respectievelijk de essayist en de columnist zo zeer als een afgeleide van de romanschrijver beschouwen dat zij - geïnteresseerd als zij zijn in de ‘pure’ essayisten en columnisten - niet nader op dat deel van zijn werk ingaan. Slachtoffer van zijn grenspositie is hij ook wanneer Offermans hem, Brakman en een tiental anderen in de marge van het ‘ander proza’ plaatst, omdat zij nooit de verhaaltraditie in het proza geheel hebben opgeofferd ter wille van literair grondslagenonderzoek. De enige die de grenspositie tot uitgangspunt heeft gekozen, Van Deel, besteedt echt aandacht aan Krol, en typeert hem als een vormvernieuwer, die met Het gemillimeterde hoofd in onze literatuur een nieuw type roman heeft geïntroduceerd, ‘bestaande uit heel veel verschillende fragmenten, soms maar van één regel, die bij elkaar zowel een verhaalverloop als een denkproces uitdrukken.’Ga naar voetnoot3 Schouten tenslotte maakt het zich, in zijn op tijdschriften gebaseerde driedeling, gemakkelijk door Krol, in navolging van De Rover, bij de Revisor-auteurs te plaatsen. |
|